Wat ik hoorde. Een herinnering uit de tijd waarin de industrie het land begon op te vreten. Met Jacques Prince (1927-1973), die destijds voor de PZC tekende en op zijn manier vastlegde wat aan het verdwijnen was, reed ik door het Zuid-Bevelandse, op weg naar Ellewoutsdijk. Prince had een sterk ontwikkeld gevoel voor de zwarte kan ten van het leven. Toen we langs zo'n teer. kwetsbaar weeltje reden, zei hij, in zwaar aangezette Middelburgse tongval: "Kijk. daar kunnen ze mooi een parkeergarage van maken. Leegpompen en met beton bekleden." Zo'n constatering, daar liet hij het bij. Lamenteren en exclameren, daar doen Zeeuwen niet aan. Wim Riemens had een aardig verhaal bij de hand om die stelling te onderbouwen. Hij reed eens over een Bevelandse kronkeldijk toen voor hem een automobiel in de slip raakte. Een Volks wagen Kever was het. De bestuurder wist zijn voertuig niet op de dijk te houden en het rolde gaaf naar beneden. Riemens stopte, rende naar de voet van de dijk om hulp te bieden en zag daar een man uit het wagentje klimmen, die vervolgens tegen een band schopte, de schade opnam en zei: "Daer 'k noe véé een 'ekel an." Zo hoort het hier. In een agrarisch-mariene omgeving ontwikkelt de mens genen voor een zekere mate van berusting. De boer en de visser kunnen zich veel bekwaamheden eigen maken, maar uiteindelijk zijn ze afhankelijk van de elementen waaraan je bent overgeleverd. Dat maakt nederig. En het kan voeding geven aan een religieus gevoe len waarbij water niet alleen staat voor reinheid maar ook is gerelateerd aan de dood. Jezus die over het Meer van Galilea loopt, dat verhaal ligt diep verankerd in het bewustzijn der Zeeuwen, godsdienstig of geseculariseerd. Het water is een metafoor voor de dood, die alleen door een almachtige kan worden bedwongen. Daar valt niet mee te spotten. 65

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2004 | | pagina 67