Het oude verhaal
DE ROEM VAN YERSEKE
De schaal-en schelpdierenhistorie van Yerseke is veel ouder dan die van
Roem van Yerseke, maar ook weer niet zó oud, dat ze terug zou gaan tot
oeroude tijden. Visserij is er altijd geweest en mosselen en oesters ook.
Zierikzee, Bruinisse, Tholen, Philippine, Clinge, Bouchaute waren van
oudsher daarin veel belangrijker dan Yerseke, een klein, degelijk boeren
dorp achter de dijk, dat in 1850 nog maar 800 inwoners had. Naast boe
ren en boerenarbeiders waren er wat (beurt)schippers, kleermakers,
vrachtrijders, schoenmakers, bakkers, timmerlui, wagenmakers, schilders,
knechts, winkeliers, kooplieden, een burgemeester, een dokter en een
dominee, daarnaast ander volk dat in het dorp emplooi had als molenaar,
sluiswachter, vishandelaar, visverkoper, veldwachter, dakdekker, smid,
slachter, secretaris, herbergier. De lijst is niet compleet. Er was ook enige
visserij. Niet in Yerseke zelf, maar in het gehucht Yersekedam, dat één
kilometer buiten het dorp direct aan de Oosterschelde lag. Daar verdien
den zo'n 20 tot 30 Yersekedammers in familieverband hun brood met
de visserij. Ze ventten hun vangst zelf uit in nabije steden als Goes en
Bergen op Zoom, of ze verkochten oesters aan oesterkopers, die naar de
kade kwamen om zaken te doen. Rond 1850 waren er zo'n stuk of tien
grotere zeilschepen en een paar roeiboten. Als het zo uitkwam zeilden
de aken, hengsten en hoogaarzen ook uit om vracht te vervoeren.
Suikerbieten bij voorbeeld, of zand. Vooral in de winter gingen landar
beiders en - arbeidsters te voet de slikken op om oesters, mosselen en
krukels te rapen. Zo probeerden ze er wat bij te verdienen in een seizoen
dat de landbouw nauwelijks emplooi voor hen had.
Het zou nog duren voordat de economie van Yerseke omsloeg en de
beroepsbevolking werd aangevuld met kalkblussers, scheepstimmerlui,
smeden, mandenmakers, kuipers, een zeilmaker, een touwslager en
andere lieden die pasten in de omvorming van het agrarische dorp tot
een vissersplaats met naam en faam in oesters. Een dorp dat daardoor
sterk zou groeien en waarbij het voormalige gehucht Yersekedam hele
maal in de bebouwing van Yerseke werd opgenomen. Sla er 1000 jaar
Yerseke van W.E.P. van IJsseldijk uit 1973 maar op na, of lees het in Elk
vist op zijn tij van Rob van Ginkel (1991). Het verhaal is bekend. De vis
serij werd in Yerseke weliswaar belangrijker in de periode tot 1870 (in
1867 waren er al 24 schepen, waaronder 15 groter dan 10 ton; in 1870 was
dat aantal opgelopen tot 50, waarvan 22 meer dan 10 ton), maar de grote
kentering kwam pas na 1870, toen oesterpercelen in pacht werden uitge
geven en zo onttrokken aan de publieke of vrije visserij. Daar waren de
vrije vissers het uiteraard niet mee eens, maar met hun invloedrijke con
tacten in hoge ambtelijke en in regeringskringen wisten met name twee
adellijke heren, Jhr Pompe van Meerdervoort uit Goes en baron Groeninx
van Zoelen uit Ridderkerk het tij in voor hen gunstige zin te keren.
Op 6 mei 1870 werd in herberg Van Rhee te Tholen een deel van de
Yersekse oesterbank in het openbaar verpacht. Daarmee lag de weg open
naar een oestercultuur, zoals die in Frankrijk al in zwang was. Pompe
van Meerdervoort en Groeninx van Zoelen hadden eerder in de Franse
13