DE LAATSTE WEERVISSERS De hor wordt uit het fuikgat gehaald. Het systeem van de weervisserij is gebaseerd op het grote getijverschil achterin de Oosterschelde én op het gedrag van de vis; in het bijzonder de ansjovis. Dat visje met de officiële naam 'engraulis encrasicholus' wordt maximaal 20 centimeter lang en behoort tot de familie der haringachti- gen. De vis zoekt ondiepe plaatsen, die bij laag water droog vallen, omdat het water boven die platen wat warmer is en er daardoor veel voedsel is te vinden. Zulke plaatsen heeft dit deel van de Oosterschelde volop. Zodra de eb intreedt, trekt de vis weer met de getijstroom mee terug naar het diepere water in het westen. Maar dan is de kans groot dat hij binnen het bereik van de wijdbeens staande vleuken van een weervisserij terecht komt en zo in de richting van het fuikgat wordt gedirigeerd. Nu kan een visje van het formaat als de ansjovis met gemak tussen de houten staken door ontsnappen. Maar dat doet het gek genoeg niet; de vis durft zich kennelijk niet tussen de opstaande staken en takken te wagen, zeker niet als de ebstroom er langs loopt. En zo zwemt hij rechtstreeks naar het fuikgat, dat in dieper water staat. Als hij - samen met lotgenoten - in de punt van de V terecht is gekomen en in paniek alsnog door het opstaan de hout zou willen ontsnappen, is dat al bijna niet meer mogelijk omdat het hout hier erg dicht op elkaar staat en bovendien met gaas extra is dichtgemaakt. Er rest dan alleen nog een weg terug, tegen de stroom in naar ondiep water. Die weg neemt de vis niet graag en bovendien is ook die weg grotendeels afgesneden, doordat de weervissers ook nog dwarsverbin dingen hebben gestoken, de zogenaamde 'stuiten', die als een soort weer- 51

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2000 | | pagina 53