komen. Toen we langs De Groe kwamen, pal op de dijk en in het zicht
van de tram, knapte er iets. Een dikke keel. Zo is dat wel. Het Zeeland
beeld van Metsers? Dit: Zeeland is een beetje bewoonbaar, Nederland
niet. Ik doe mijn ogen pas open als ik zeker weet dat ik Bergen op Zoom
voorbij ben.'
3 Hulst. De jaren zestig. In de schaduw van de Basiliek wachten de deftige
Vlaamse huizen, niet al te gehaast, op een komende eeuw. Het aloude Hof van
Nassau-Dietzde Réfugiés van Baudeloo en Ter Duinen, de aristocratenwonin-
gen van de Steenstraat. De Oostenrijkse adelaar spreidt in goud de schaduwen
van zijn wiekslag door de stegen en straten die de stegen en straten zijn van
Reijnaert, den roden metten baerde. In de spijslokalen rond de Markt smoort
men kapoenen in rode wijn en de paling uit de kreken in witte Loire met flinter
dunne blaadjes gelatine en kostelijke aneth. De opening van boterpaleizen, meu
beldorpen en huizen van veil vertier waar men over madammen slechts in ter
men van vele ponden spreekt, is in voorbereiding. Binnen en net buiten de wal
len vinden nering en kleinindustrie hun emplooi. Hulst, stad van Vlaanderen,
houdt een halfdicht oog gericht op bestuurlijk Middelburg. Méér kan er niet af en
meer is niet nodig. De Metsersfamilie houdt er een kleine fabriek draaiend, een
atelier voor breiwaren. In een kleine stad waar behalve de zaken van het verleden
de Families spreken, spreken ook de Metsers hun taal.
117