dan de harde zout-zoet overgangen in de vorm van dammen en sluizen. Ook hebben we geleerd dat zoet water, dat in de Nederlandse situatie meestal veel nutriënten bevat, leidt tot meer voedselrijke, meer productieve systemen dan de huidige Oosterschelde, die niet meer in contact staat met een rivier en daardoor zeer schoon, maar ook zeer voedselarm is. Een ander nieuw gegeven is het schoner worden van de rivieren; met name de Rijn is een succesverhaal. Hierdoor vervalt op den duur de harde noodzaak om het rivierwater te weren uit de Delta. Weer een andere impuls voor verandering in de Delta is, dat bepaalde effecten van het Deltaproject wel onderkend zijn, maar wellicht niet goed ingeschat of gekwantificeerd. Of we tillen er zwaarder aan dan vroeger. Het langzaam afkalven van de platen in de Oosterschelde is daar een voorbeeld van. In Nederland valt gemiddeld ca. 800 millimeter regen per jaar. Op 14 september 1998 viel er in één etmaal 123 millimeter op Sint Philipsland, terwijl er ook de dag ervoor en erna uitzonderlijke hoeveelheden vielen. De gemalen konden het niet aan. Ook in het noorden was sprake van enorme wateroverlast. Die grote hoeveel heden neerslag hebben ons geleerd dat in de ruimtelijke ordening veel meer dan vroeger rekening moet worden gehouden met water. In polders is vaak veel meer komberging, dus boezemwater nodig. Uiteraard zijn de lage delen daar het meest geschikt voor. Het is niet de schuld van Pluvius dat het dorp Tollebeek in de Noordoostpolder in de winter '98-'99 onder water stond. Nee, het dorp ligt uitgerekend op het laagste punt van de hele polder. Najaar 1998. Wateroverlast op Tholen ten gevolge van overvloedige regenval. (Foto Meetkundige Dienst R.W.S.). 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 1999 | | pagina 16