32
ten, aflevering, kosten, levensloop, afme
tingen, bemanning, bewapening, voort
stuwing, snelheid, duikdiepte en andere
bijzonderheden. Die technische gegevens
werden grotendeels ook al gegeven in Ik
nader ongezien van PC. Jalhay (1996),
maar niet op een zo uitgebreide schaal als
hier.
Voor de in technische specificaties geïnte
resseerde doelgroep herbergt dit boek een
schat aan gegevens. Tevens wordt hierbij
van ieder schip een kort overzicht van de
bouw en de dienstjaren gegeven. In een
aparte paragraaf, vaak meerdere, volgt
dan de geschiedenis van het schip. Daarbij
overlappen de teksten van de auteurs el
kaar nogal eens, maar tot echt hinderlijke
dubbelingen leidt het niet. Wie bekend is
met de geschiedenis van de Nederlandse
onderzeedienst komt hier echter veel be
kende verhalen tegen. De geschiedenis
van de O1 wordt het meest uitgebreid
beschreven, maar die bevat juist wel veel
nieuw materiaal.
Ter illustratie van de tekst is rijkelijk geput
uit het fotoarchief van de KMS. Voor die tijd
zijn de foto's van goede kwaliteit, maar de
technische foto's van interieur en machine
rie van de vooroorlogse onderzeeboten zijn
wel vaak meer van hetzelfde.
Dat Hein van Ameijden, de algemeen
directeur van Damen Schelde Naval Ship
building, het voorwoord schreef zal geen
toeval zijn. Door op een lange voortgaande
traditie van de werf te wijzen zal hij ook
hopen de order voor de nieuwbouw van de
vier onderzeeboten ter vervanging van de
Walrusklasse (in 2025) te verwerven. Deze
beschouwingen houden het boek up-to-
date, maar het gedeelte over de periode
na pakweg 1960 (Dolfijnklasse) had, om
de chronologie te behouden, beter aan het
eind van het boek gepast. De brug naar
het heden is groot, want na 1940 zou de
KMS geen onderzeeboten meer bouwen,
al hielp ze nog wel mee aan het ontwerp
van de Walrusklasse en de constructie van
torpedobuizen in 1956. Het eerste hoofd
stuk, met een uitgebreide beschouwing van
de ontwikkeling van het onderzeebootwa
pen in onder meer de Eerste Wereldoorlog,
is voor de liefhebber weliswaar interes
sant maar drijft tegelijk toch ook wat ver
van het werkelijke onderwerp af. Feitelijk
gaat het hier om de bouwhistorie van de
KMS-onderzeeboten. Dat levert op basis
van het bronnenmateriaal van de auteurs
aardig wat nieuwe gegevens op. De KMS
zou eerst met het Amerikaanse EBC onder
licentie boten bouwen, en toen dit contract
in 1927 afliep, met het van oorsprong Duit
se IvS. Door het uitblijven van orders leid
de dit tot een contractbreuk en in 1935 de
oprichting van de NEVESBU, waarin alle
Nederlandse marinewerven deelnamen
en samenwerkten. Dat leverde de KMS
vrijwel direct de bouw van de Poolse Or-
zel op. Hoewel er nu geen samenwerking
meer met ingenieursbureaus was, werden
in de jaren dertig zeer innovatieve boten
gebouwd. Zo hadden de O21 t/m O24 een
snuiverinstallatie waarmee onder water
ook op de dieselmotoren gevaren kon wor
den; werden ze voor 70 procent gelast in
plaats van geklinknageld, hetgeen de boot
sneller en sterker maakte; hadden ze een
geavanceerde periscoop en sonar en een
uitschuifbare antennemast.
In vergelijking met buitenlandse onder
zeebootdiensten kwamen in Nederland
relatief weinig ongelukken voor. Ook die
worden beschreven door de auteurs. Zo
verdronk in 1914 aan boord van de O5 een
bankwerker en werd in 1915 in de haven