30
le is nog steeds goed herkenbaar als een
voorbeeld van de Walcherse streekdracht
en ja, het zal wel vaker gewassen zijn. Het
pak verraadt ook iets van de inwoner. Hij
was niet al te groot van stuk. Zo te zien
was hij rechtshandig en werd alleen de
rechterklepknoop geopend als dat nodig
was. Vooral in de rechterzak werden sleu
tels of scherpe voorwerpen meegedragen.
De knieën van de broek zijn versleten. De
schouders en de rug van het jasje zijn flink
verschoten. Door op de knieën te zitten,
gebogen over de aarde en met de rug naar
de zon? Vermoedelijk heeft de dijkwerker
bij thuiskomst zijn jasje jaar na jaar over
een kledinghaak gegooid, tot er een flinke
scheur in de rug kwam. Uiteraard is die
hersteld en werd de reparatie gladgestre
ken. Iets te stevig, de afdruk van het ijzer
op de rug is nog goed te zien.
Erfgoed
Markeert het pak de overgang naar de
moderne tijd? In ieder geval wel wat de
Walcherse, of breder de Zeeuwse man-
nendracht betreft. Door de opkomst van
nieuwe en goedkopere stoffen lijkt het
verschil tussen werk- en bedrijfskleding en
zondagse en vrijetijdskleding groter te zijn
geworden. Maar toch is de relatie ertus
sen nooit verdwenen. De spijkerbroek is
immers niet meer uit het straatbeeld weg
te denken. Het oude ribfluwelen werkjasje
verwierf in de jaren zeventig - met namen
als manchester klettervest of kolenman-
jasje - zelfs een cultstatus onder meer
progressieve en artistieke types. De kolen-
man mag dan verdwenen zijn, zijn jasje is
voor de liefhebber nog altijd te krijgen en
goedkoop is het niet. Dat laat maar weer
zien dat men ook hier te lande graag laat
zien waar men staat, hervormingsgezind of
conservatief, en dat in zijn kleding tot uit
drukking brengt. Gele hesjes moesten nog
worden uitgevonden. Maar dit terzijde. Het
hier besproken mannenpak is in elk geval
niet gemaakt om, zoals dat heet, de indi
viduele lifestyle te benadrukken. Voor ons
heeft het nu nog de functie dat het laat zien
hoe oude tradities in nieuwe materialen
nog een tijd doorwerken. En, omgekeerd,
heeft het Zeeuws Museum een traditie
opgebouwd om met de stijlen en stoffen
van de oude streekdrachten te zoeken
naar nieuwe en meer moderne toepassin
gen. De tentoonstelling drukt ons ook met
de neus op het belang van bewaren, ook
als het niet om een Rembrandt van 165
miljoen gaat. Er wordt een kanttekening
geplaatst bij het consumentisme van onze
tijd, waarin kleding soms niet langer dan
een seizoen meegaat en in het gunstigste
geval bij de kringloopwinkel terecht komt.
Een goed voorbeeld van bewaren is ook
een ander mannenpak in de tentoonstel
ling, namelijk dat van Johannes Cornelis
(John) Traas uit Baarland. De watersnood
van 1953 had zijn bedrijf verwoest en een
jaar later vertrok hij met zijn gezin naar
Canada om daar een nieuwe fruitkwekerij
en een nieuw leven op te bouwen. Maar
hij ging niet zonder zijn Zuid-Bevelandse
dracht. In 2011 (Traas overleed in 2006)
bracht zijn nicht twee koffers met kleren
terug naar Zeeland en schonk die aan het
Zeeuws Genootschap. Het behouden van
zijn dracht heeft, denk ik, te maken met
zijn liefde voor Baarland en de behoefte
verbonden te blijven met zijn wortels. Ken
nis van het verleden brengt consistentie
in het bestaan. Het bewaren van die oude
kleding zegt ook iets over de relatie tussen
de dragers en hun nazaten, die er niet toe
konden komen om die erfenis bij het oud