29
veiligheid - de buik moest glad zijn - de
voorkeur genoot. De korte klepbroek of
kniebroek raakte na de Franse revolutie
uit de gratie en deze sansculottes werden
vervangen door de lange werkmansbroek.
De kniebroek herinnerde te veel aan de
gehate aristocratie. De Walcherse boer
deed er langer over dan de Fransen om
met de kniebroek af te rekenen. Na 1850
kwam hier bij jongeren de lange broek
in de mode maar de klep bleef. Verder
veranderde er weinig in de mannenmode
waaruit, met uitzondering van de halsdoek
(van oorsprong de zakdoek), alle kleur
verdween. In de jaren zestig van de vorige
eeuw verdween de mannendracht uit het
straatbeeld en daarmee verdwenen ook de
dorpskleermakers.
Die kleermakers pasten overigens wel een
duurzame strategie toe in hun werk. Een
mannenpak werd geacht een leven lang
mee te gaan en dat betekende dat het pak
in een zeer ruime maat werd uitgesneden.
Het teveel aan stof werd listig in de naden
weggewerkt en kon later, als de eigenaar
Foto Anda van Riet en Mieke Wijnen.
wat uitdijde, evenredig worden uitgelegd.
Voor de broek was het nog makkelijker, die
paste altijd. Alleen de lengte van de broek
was van belang. Aan de achterkant bracht
een split met veter de taille op maat en
aan de voorkant deden de broekstukken
het werk. Behalve dan bij Westkappelaars,
die een soberder stijl aanhingen en geen
broekstukken droegen. Dan deed ook aan
de voorkant een veter of touwtje dienst.
Werkkleding werd vaak gerepareerd. Ver
stelwerk was voor de kleermaker overigens
geen pretje omdat de dracht nooit of nau
welijks werd gewassen. Naast de verkre
gen geur waren de toch al zware stoffen
flink wat stugger geworden - en, denk ik,
nog beter bestand tegen een flinke bui.
Vooral van 'Engels leer' (een stevige pilo
soort) lag menig kleermaker wakker. Zelfs
nieuw moest het vaak met een hamer be
werkt worden voor het enigszins fatsoenlijk
te verwerken was.
Ons ribfluwelen mannenpak uit Westkapel-