50 Kinderen leerden eerst spellen, daarna lezen (letters, woorden, zinnen, gedicht jes) en dan pas schrijven en rekenen. De meester, die enigszins apart van de kin deren 'kantoor' hield, gaf de leerling een opdracht die zij uitvoerden en daarna zelf overhoorden of moesten nazien. De mees ter kon dan corrigeren, uitleg geven en een nieuwe opdracht verstrekken. Iedere leerling mocht de meester op die manier tweemaal per ochtend en tweemaal per middag benaderen, tenzij het leerlingaantal dit niet toeliet en één contact per dagdeel al het maximale van de meester vergde. De gebruikte boeken moesten van hoger hand zijn goedgekeurd. Voor lezen waren ABC-boekjes en de catechismus populair en voor rekenen werd de methodiek van Willem Bartjens gebruikt, wat de staande uitdrukking "rekenen volgens Bartjens" opleverde. Uiteraard werd er veel aandacht besteed aan bijbelkennis en de grondsla gen van het gereformeerde geloof. Wie zijn best deed schoof op in de klas en kwam meer vooraan te zitten. Niet ongewoon was om prijsboeken uit te reiken aan zeer goede leerlingen. Wie kwaad wilde kreeg met de 'plak' van doen. Veel leerlingen op het platteland werden door hun ouders ingeschakeld bij hun werk en dat hield in dat voor hen de schoolperio de kort was, soms zelfs beperkt tot twee of drie wintermaanden. Daartegenover stond dat ook in de avonduren lessen konden worden gevolgd op de avondschool. In de tweede helft van de achttiende eeuw werd de noodzaak gevoeld de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Een prijsvraag uitgeschreven door het Zeeuwsch Genoot schap der Wetenschappen was daar een uiting van. Succesvol in Zeeland waren vooral de methoden en lesboekjes geïni tieerd door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Door de bank genomen waren het de jongens die van het onderwijs profi teerden, meisjes kwamen vaak niet verder dan het leren lezen. Toch was de onder- wijsparticipatie redelijk hoog, zowel op het platteland als in de steden waar aan het eind van de achttiende eeuw twee derde van de doelgroep onderwijs volgde. Suc cesvol was het onderwijs zeker: rond 1800 kon 69 procent van de Zeeuwse bevolking lezen en schrijven, exclusief Staats-Vlaan- deren 82 procent. Voor Walcheren was de alfabetiseringsgraad zelfs 93 procent. Wat het hoger onderwijs betreft kon Mid delburg bogen op een vorm van weten schappelijk onderwijs. Aan het eind van de zestiende eeuw werd door Walcherse predikanten al aangedrongen op de ves tiging van een Zeeuwse universiteit, maar door de hoge kosten, onderlinge menings verschillen en het promotiemonopolie van de Leidse Universiteit kwam het er niet van. Toen de contraremonstrant Gomarus in 1611 uitweek naar Middelburg en alhier zijn werk als hoogleraar theologie voortzet te, werd de stad een 'Illustre school' rijker. Het onderwijs vond plaats in de Koorkerk. Uitbouw tot een volwaardige (theologische) hogeschool strandde op een gebrek aan studenten en aan medewerking van ande re steden. Aan de Illustre school waren in de zeventiende eeuw bekende hoogleraren verbonden. Later leek een professoraat vooral bedoeld als beloning en bindmiddel om geliefde predikanten voor de stad te behouden. De school zou nog tot in de Franse tijd bestaan en daarin geruisloos verdwijnen. Leo Faase

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2019 | | pagina 52