11 Aardappelziekte Phytophthora infestans. (wikimedia) pelziekte Phytophthora infestans vanaf 1845 toesloeg. Net als in het zwaar getroffen Ierland was ook in Nederland de aardappel volksvoed- sel nummer één, vooral bij de arbeidersbe volking. De waterschimmel die de planten aantastte kwam in 1845 vanuit Amerika per schip naar België. Het eerste spoor van de aantasting werd uit Noord-Holland gemeld en tussen juli en half augustus werd de ziekte ook in Zeeland aangetrof fen. Op 15 augustus schreef de burge meester van Vrouwenpolder aan het pro vinciebestuur dat daar 32 hectaren met aardappels waren "bij welke nagenoeg aan alle, misschien twee bunders uitgezon derd, een versterf van het loof en eene verkleuring van de vrucht wordt opge merkt, dat de oorzaak van deze ramp ge heel onbekend is en men zich dienaan gaande tot gissingen bepaalt". Eind sep tember meldde hij dat "geen verdere voort gang van dezelve meer wordt opgemerkt". De natte, warme zomer was gunstig voor de ontwikkeling van de schimmel en Zee land was een van de provincies met de ergste aantasting. Er kwam gemiddeld maar 8 hectoliter aardappels van een hec tare, amper genoeg om pootaardappels voor het volgende jaar over te houden. In de drie voorgaande jaren was de op brengst in Zeeland gemiddeld 158 hectoli ter geweest. In 1844 had Vrouwenpolder 37 hectare aardappels met een opbrengst van 175 hectoliter; in 1845 was dat niet meer dan 5 per hectare. Maatregelen Uiteraard volgden er maatregelen. Het pro vinciebestuur machtigde op 26 september 1845 de gemeente Vrouwenpolder buiten gewone plaatselijke inkomstenbelastingen te heffen "tot bestrijding der kosten van aankoop van levensmiddelen voor de ar men en minvermogende ingezetenen, als een gevolg van het mislukken van den aardappeloogst". Dat werd echter terugge draaid toen koning Willem II in oktober nieuwere of hogere belastingen "in de te genwoordige omstandigheden" afried. Hij zag liever leningen of andere middelen die de druk op de bevolking over meerdere ja ren spreidden. Vervolgens leende het ge meentebestuur 500 gulden tegen vier a vierenhalf procent rente voor hetzelfde doel, met aflossing vanaf 1847. Daarnaast werd bij inschrijving gecollecteerd, waarbij "de gegoede ingezetenen eene meer dan gewone mildheid aan den dag hebben gelegd". Zij brachten 731 gulden bij elkaar. Landeigenaar Bijleveld, Middelburgs bur gemeester, schonk honderd gulden, domi nee Van Leeuwen en burgemeester De Steur allebei zeventig en de landbouwers Jacobus Geldof, Jan de Jonge, Jan de Nood en Jan Dingemanse ieder tachtig gulden. Met de opbrengst werd er tussen oktober

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2015 | | pagina 13