Sterfte 1- 5-jarigen en 60-plussers in absolute cijfers
1820-'29
1830-'39
1840-'49
1<5 jaar
Vrouwenpolder
4
12
21
Zanddijk-Buiten/
Schellach
9
15
11
60 jaar
Vrouwenpolder
14
14
19
Zanddijk-Buiten/
Schellach
10
10
10
meer stabiel, alleen lijkt die in het eigenlij
ke Vrouwenpolder in de jaren veertig wat
hoger dan in de jaren dertig, in de buiten
wijken juist wat lager. Een duidelijker beeld
geeft de sterfte bij kinderen onder het jaar.
Die daalde in de buitenwijken van 49 over-
lijdens in de jaren twintig tot 25 in de jaren
dertig en steeg weer tot 38 in de jaren
veertig. In de dorpskern was er ook een
daling, maar geleidelijker, en geen nieuwe
stijging. Zowel het beginniveau van de
babysterfte als het eindniveau kwam onge
veer overeen met dat in de buitenwijken.
In de hele gemeente tonen de gegevens
wat de consequenties kunnen zijn van een
lagere sterfte van kinderen onder het jaar:
de sterfte van de kinderen tussen één en
vijf jaar oud nam duidelijk toe. Vooral in de
dorpskern was die in de jaren veertig erg
hoog: 21 sterfgevallen, de helft van alle
sterfgevallen ouder dan één jaar. Overleef
den meer kinderen het eerste levensjaar,
dan stierven er dus meer in de kwetsbare
jaren daarna. Daarbij speelde de aardap
pelcrisis mee: van de 21 peuters overleden
er negen in de twee jaar na het uitbreken
van de aardappelziekte, dus in het tweede
halfjaar van 1845, 1846 en de eerste helft
van 1847. In de buitenwijken ging het om
maar twee peuters in dezelfde periode.
Er zijn dus aanwijzingen voor enerzijds
een verslechtering van de gezondheid te
Vrouwenpolder, anderzijds een verbete
ring. De sterfte per duizend inwoners was
in de jaren 1830 lager dan in de jaren
1820 en de gemiddelde leeftijd bij overlij
den was toen bij de arbeiders, zeker in de
dorpskern, duidelijk hoger dan daarvoor. In
de buitenwijken ging het om een daling
van de sterfte onder zuigelingen. Die posi
tieve tendens lijkt rond 1840 omgebogen
te worden: de sterfte beneden het jaar
neemt in de buitenwijken toe, waarbij na
jaarskoortsen mogelijk een rol speelden.
Vanaf 1840 overleden er relatief veel kin
deren in de tweede jaarhelft. Dat dit in de
gehele gemeente ook voor volwassenen
gold, wijst eveneens op het méér voorko
men van die koortsen, mogelijk een soort
malaria.
Ook de gemiddelde leeftijd bij overlijden
van de arbeidersbevolking in de dorpskern
daalde weer. Dat kwam door de kwetsbare
leeftijdsgroep tussen één en vijf jaar, die
groter was doordat er meer baby's over
leefden. Het aantal arbeiders in het dorp
Vrouwenpolder dat ouder werd dan zestig,
steeg in de loop der tijd duidelijk.
De aardappelcrisis in 1845
Er lijkt dus rond 1840 een voorlopig pla
fond bereikt wat betreft de toename van de
gezondheid van Vrouwenpolders bevol
king. Een groeiend aantal inwoners op een
bepaald grondgebied bij een niet verander
de agrarische cultuur kan makkelijk leiden
tot verstoringen in het welzijn van een ge
meenschap. Dat gebeurde toen de aardap-