9 npolder ben gelegen. Maar veel inwonend perso neel kan ook wijzen op hoge landprijzen en daardoor een hoge bevolkingsdruk op de beschikbare grond. Die hoge bevol kingsdruk trad in Zeeland in elk geval in het derde eeuwkwart op en dat veroor zaakte, mét de aardappelcrisis, een ver zwakking van de bevolking omdat er te veel monden te voeden waren. Maar ook nu al nam de bevolking toe: die van Vrou wenpolder groeide tussen 1830 en eind 1840 met twaalf procent, van 660 tot 736. En dat bij de lage prijzen voor de land bouwproducten tussen 1836 en 1845. Verschillen in sterftepatronen De sterfte per duizend inwoners blijkt in het eigenlijke Vrouwenpolder hoger dan in de buitenwijken. In de jaren twintig, dertig en veertig daalde ze van 36 naar 32 naar 30 overlijdens. Voor de buitenwijken samen komen we op een sterfte van respectieve lijk 28, 22 en 23 per duizend. Ook een da ling, maar van een lager beginniveau naar een lager eindniveau. De leeftijd die men bij overlijden had be reikt, geeft een ander beeld. De zuigelin gensterfte daargelaten, is die leeftijd in Vrouwenpolder zelf tussen 1820 en 1840 heel wat hoger dan in Zanddijk-Buiten: rond de 40 tegen rond de 30 jaar. Gemiddelde leeftijd overledenen 1 jaar Vrouwenpolder Zanddijk-Bulten 1820-'29 40,2 jaar 32,4 jaar 1830-'39 40,7 jaar 28,9 jaar 1840-'49 35,2 jaar 36,9 jaar Er woonden in de dorpskern, waar onder meer het armhuis stond, meer bejaarden dan in de buitenwijken. Tussen 1819 en 1849 overleden in het eigenlijke Vrouwen polder 47 zestigplussers, tegen 30 in de twee buitenwijken die samen bijna even veel inwoners telden. Alleen in de jaren veertig was het verschil klein en lag de ge middelde sterfteleeftijd van allen die na het eerste jaar overleden iets boven de 35. De leeftijd bij overlijden varieerde sterk per beroepsgroep. In de kern Vrouwenpolder lag deze onder de arbeidersbevolking in de drie decennia achtereenvolgens op 29, 39 en 32 jaar, bij de landbouwers op 53, 47 en 56. Voor de arbeidersbevolking in de buitenwijken moeten we een slag om de arm houden: het gaat in elk decennium maar om zestien overlijdensgevallen. Maar ook daar steeg de gemiddelde sterfteleef tijd bij de arbeiders (22, 25 en 29 jaar) en was er aanvankelijk een flink verschil met de landbouwende bevolking (38, 32 en 34 jaar). Dat men in de buitenwijken minder oud werd kan gelegen hebben aan de wo ningvoorraad. Vertrokken landbouwers die plaatsmaakten voor hun kinderen op de boerderij naar Vrouwenpolder, Gapinge of Zanddijk? Percentage beneden een jaar van alle overlijdens Vrouwenpolder Zanddijk-Buiten/ Schellach 1820-'29 1830-'39 1840-'49 47 45 38 48 30 43 Het onderzoek over westelijk Walcheren bevat aanwijzingen dat vooral de sterfte in de leeftijd tussen één en zestig jaar in de jaren veertig terugliep. In Vrouwenpolder was dat echter amper het geval. De sterfte vanaf het eerste levensjaar was min of

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2015 | | pagina 11