geweest, gezien de ligging en zoals ook blijkt uit een lijst uit 1810. Daarin worden de eigenaren opgesomd die bepaalde blokken bezaten, onder andere "beoosten Nieuwenhove". In 1810 ging het vijfde blok terug op de eigenaren Jacoba van Grijps- kerke en dr. Jacob van Grijpskerke. Zij be zaten dit blok in 1672. Blok drie betrof Steenvliet. Daarover straks meer. Opmerkelijk is de notitie in de overloper van de Oostwatering 1672 dat de erfgena men in dat jaar niet alleen over een hofste de beschikten, maar ook over een "dreve", een oprijlaan. Dat verhief de hofstede tot meer dan een simpele boerderij. Dit gegeven past in een later plaatje. De koopakten uit 1801 en 1817 vermelden na melijk dat Steenvliet "onder Noordmonster in den Molenwaterblok" van Middelburg- Ambacht een "goudvisvijver" kende. Ook dat wijst op luxe en vrije tijd. In 1817 blijkt de goudvisvijver nog aanwe zig. Door eerlijke verkoop - Matthijs is bui tenslands en oudste broer Gillis is overle den - doen de jonge Joosses de hofstede en landerijen over aan Laurens, tweede zoon van Johanna Zwemer. Ze laten bij de verkoop, die plaatsvindt in de Middelburg se herberg De Bijl op 25 september 1817, vastleggen dat ze de vijver niet willen op delen maar in gezamenlijk beheer willen houden. Het zal dus wel een mooie en goedgevulde goudvisvijver zijn geweest. We kunnen nu de volgende stap terug in de tijd maken. In 1785 wordt gezegd dat het onroerend goed, behalve een hofste de, dreve en goudvisvijver, ook nog een herenhuis omvatte. Jan Bouman, koopman in kruidenierswa ren te Middelburg, bezwaarde zijn deel van Steenvliet met een hypotheek ter waarde van 600 ponden Vlaams. Dat geld ontving hij van koopman Cornelis van den Dries- sen. Zijn derde deel van Steenvliet diende als onderpand voor Van den Driessen. Nauwkeurig werd het pand omschreven. Het betrof Steenvliet "met sijn heerenhuys, boerewoning en verderen timmer", 42 ge meten 48 roeden land.8 Bijna dezelfde aanduiding geven de akten uit 1801 en 1845. Deze spreken ook van "den hofstede met zijn huizinge, zomerka- mer, goudvisvijver, schuuren, stellinge en bakkeet en verderen timmer". Maar er is verschil in gebouwen. In 1801 is er wel sprake van een hofstede met zijn huis (een boerderij), maar niet van een "herenhuis". In plaats daarvan schreef de notaris over een "zomerkamer". Het herenhuis bestond echter wel in 1785 en vóór 1785 als apart onderdeel van Steenvliet. Dat herenhuis zal dus (deels) zijn afgebroken. Het vermoeden lijkt mij gewettigd dat de boerderij van Steenvliet vóór 1800 werd gebruikt door de landbouwer die de land bouwgrond diende te exploiteren en dat het herenhuis alleen door de eigenaar werd bewoond wanneer hij zich buiten de stad op zijn landgoed wenste te verpozen. Eigenaars: boeren en kooplieden? Als ik kijk naar de opeenvolgende eige naars van Steenvliet, dan vind ik mijn ideeën bevestigd. In de Brigdamse lijst uit 1810 zijn de blok ken land van de gemeente waartoe Steen vliet behoorde opnieuw geregistreerd, en ook hun eigenaren. De lijst verdisconteert vroegere situaties en is gebaseerd op on der meer de overloper van Oostwatering uit 1589. Er staan veel namen in vermeld, zelfs met het jaartal waarin eigenaars Steenvliet kochten dan wel verkochten. Enkele zijn hier van belang.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2014 | | pagina 24