stond uit een grootzeil, een bovenzeil, een grote en een kleine kluiver, een fok en een (overigens niet vaak gebruikt) gatzeil. De kleine kluiver had vooral de functie om de druk op het roer te verlagen. Hoogaarzen waren relatief snelle zeilers, maar bij (plotseling opstekende) storm ble ken de schepen snel uit balans te raken doordat het sprietgrootzeil naar de mast werd getrokken en een groot gewicht dan hoog in de mast zat. De ramp van 18 juli 1924, waarbij vier schepen verloren gingen en vijftien opvarenden omkwamen, was daaraan vermoedelijk te wijten. Een analy se naar aanleiding van deze gebeurtenis zou ertoe bijdragen dat het spriettuig werd vervangen. Op de foto uit 1923 zagen we ook een beeld van de werf, die bestond uit de grote loods, de kleine loods (zaagloods), het brandkot en de mastbok. In het brandkot werden eiken planken in de gewenste vorm gebogen door ze met stoom te ver hitten. Het karwei was niet zonder risico, meestal werd een brandkot niet ouder dan vijftien jaar. De loodsen die we op de foto zagen, dateren uit ongeveer 1860. In de grote loods werd de romp van het schip gebouwd, waarna deze op stammetjes naar buiten en op de slee werd gerold en te water gelaten. De mast werd met de mastbok in het schip gezet. Daarna was de zeilmaker aan de beurt. De geschiedenis van de werf, de oudste van Zeeland, gaat terug tot 1763. In dat jaar vroeg Pieter Boers uit Sliedrecht "oot moedig" toestemming om in Arnemuiden een scheepstimmerwerf met sleehelling te mogen opzetten. De vergunning werd hem op 30 augustus van dat jaar verleend. Hij heeft er niet erg lang plezier van gehad. Toen Jacob Meerman, timmerman te Bie- zelinge en vermoedelijk werknemer van de werf, deze op 11 november 1786 overnam, was hij de vijfde eigenaar. De werf zou in handen van de familie Meerman blijven tot C.A. Meerman de werf in 2003 voor het symbolische bedrag van één euro aan de gemeente Middelburg overdeed. De werf was toen al sinds 1986 buiten gebruik. De geschiedenis van de werf is nauw ver weven met de geschiedenis van de visserij van Arnemuiden. Arnemuidenaren visten in de achttiende eeuw met relatief grote schepen op de Noordzee, in dienst van Middelburgse eigenaren. Afnemende op brengsten en de Franse overheersing maakten daaraan een eind. De Arnemuid- se vissers stapten op eigen initiatief met relatief kleine schepen in de dagvisserij. De vangsten bleven echter tegenvallen. Het was in het begin van de negentiende eeuw een zwaar en een armoedig be staan. De burgemeester van Arnemuiden vreesde in die tijd voor het leven van zijn burgers. Toen in 1827 de regels werden verruimd en de getande kor zijn intrede deed in de mosselvisserij, waren er zwaardere sche pen nodig. De kor moest ook in relatief on diep water over de bodem worden ge sleept en daarvoor was massa nodig. Later zou de kor ook in de Noordzeevisserij wor den gebruikt. De grotere hoogaars, met een massa van ten minste zestien ton, kwam in beeld. Zo ontstonden nieuwe wer ven, het eerst in het oosten van Zeeland (Tholen, Bruinisse). Meerman ontwikkelde in Arnemuiden een eigen type hoogaars met een hogere boeg, forser in de schou ders, geschikt voor de Noordzee en pas send bij de Arnemuidse vissers, die meestal in de mondingen van de Schelde te vinden waren.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2013 | | pagina 52