ging, een vrij schootsveld rondom de stad te bewaren. Vanaf de zeventiende eeuw legde ook de recreatie een toenemend beslag op de randstedelijke ruimte. Naast de genoemde herbergen met soms een kolfbaan, verrees hier een groeiend aantal lust- of speelhof- jes: kopieën in het klein van de buiten plaatsen die de echte elite zich kon permit teren verder weg van de stad. Ook van de 'theekoepels' op hun vorstelijke buitenho ven ontstonden talloze burgerlijke kopietjes in de buitentuinen rond de stad. Het ka daster zou deze mini-paradijsjes later clas sificeren als "gronden van vermaak". Die tuinen waren in de Hollandse steden vaak laansgewijs georganiseerd, zoals volks tuincomplexen anno 2013. Hildebrand laat in zijn Camera Obscura Mr. Hendrik Johannes Bruis op een "bran- dendhete vrijdagachtermiddag" ronddolen in zo'n stedelijke randzone, net buiten de singel ener Hollandse stad. Door een smalle laan met "niets dan schuttingen, waar bomen uitstaken; niets dan tuindeu ren met opschriften en nommers!" bereikt hij uiteindelijk iets wat nadrukkelijk "een Tuin was en geen Buiten". Hij ontwaart daar een zeegroene koepel met "nog een klein bijkamertje, met een schoorsteentje Bebouwing buiten de stadsvest rond 1690. Onder het wapen van Zeeland is buitenplaats De Griffioen juist zichtbaar. Rechts daarvan bevinden zich talloze tuintjes. Daar zou later de Jodengang komen, (uit: Cornelis Goliath, 'Afbeelding van de stad Middelburg in Zeeland [Middelburg]': Johannes Meertens, 1688) en een vuurplaat om water op te koken, een tang, en een kastje daar niets in was".1 Inderdaad, nü de outillage van een gemiddeld strandkotje, toen beslist niet de luxe van Popkensburg of Sint Jan ten Hee- re.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2013 | | pagina 27