De rafelrand van Middelburg
het feit dat een lichtschip beschouwd werd
als een koopvaardijschip - weliswaar altijd
ten anker - waar dus een bemanning bij
hoorde die gangbaar was voor een koop
vaardijschip van ongeveer dezelfde groot
te.
Verbeterde navigatietechnieken, en ook
elektronische zeekaarten (TomToms voor
schepen), hebben ertoe geleid dat de licht
schepen nu niet meer nodig zijn.
A.R. Koppejan
Dit artikel is eerder verschenen in De Blau
we Wimpel.
1. Maximale afmetingen van een schip om,
meestal vanwege de sluisafmetingen, een be
paalde plaats te kunnen bereiken. Zo kennen
we onder andere ook de Friese maat, de Roosen
daler en de Hagenaar.
2. Systeem om met twee thermometers de
luchtvochtigheid te bepalen. Deze meting is
van belang voor het bepalen van de kans op
mistvorming.
3. Ook wel parapluanker genoemd. Een anker
in de vorm van een paddenstoel of paraplu dat,
in tegenstelling tot andere typen ankers, niet of
nauwelijks gaat krabben (van plaats verande
ren).
4. Een door lichtschepen, boeien of vuurtorens
om de paar minuten uitgezonden signaal in
morsecode. Op de radarschermen van schepen
verschijnt deze code en daarmee kan de naviga
tor bepalen of hij het juiste punt peilt.
Bronnen:
- Interviews met Willem Beijer, oud-matroos;
Alex Haarsma, oud-kapitein; Ambro Dobben-
ga, oud-loods.
- Stichting Lichtschip 12 Noord Hinder, Helle-
voetsluis.
- Fotoarchief P.A. Reinderts, Vlissingen.
- Wibo Burgers, 'Nederlandse Lichtschepen',
uitgeverij De Alk, Alkmaar 1998.
Bestaan ze eigenlijk nog wel, de groene
longen van Middelburg, de vingers waar
mee het platteland raakt aan de stad? En
als die longen nog functioneren, hoe is het
dan met hun gezondheid gesteld? Dat zijn
vragen die van tijd tot tijd opklinken, maar
waarop het antwoord steeds onduidelijker
lijkt te worden. De toch al weinig scherpe
grens tussen stad en ommeland is kenne
lijk al evenmin stabiel. Het buitengebied
wordt geleidelijk opgerold en in beslag ge
nomen door stedelijke functies. Dat was
vroeger niet anders dan nu.
Van oudsher voerden de steden een twee
slachtig beleid ten aanzien van hun rand-
zone. Enerzijds verdreven ze daarheen die
activiteiten die in de stad zelf uit milieu
overwegingen minder gewenst waren, zo
als industrieën en leprozenhuizen. Hetzelf
de gold voor ruimte vergende activiteiten;
denk bijvoorbeeld aan bleekvelden en lijn
banen. Anderzijds poogde de stedelijke
overheid het bouwen (het 'buiten-timme
ren') en de aanplant van boomgaarden
daar juist tegen te gaan. Omdat anders,
bijvoorbeeld in brouwerijen en herbergen
(zoals de Nadorst!), de stedelijke accijns
werd ontdoken. Ook om, bij oorlogsdrei-