49
zij in Domburg het beroep van 'schuite-
vaarder' uitoefenden. Vandaar dat hij be
nieuwd was naar hoe zo'n schuit er pre
cies uitziet, maar hij kent ook geen andere
afbeeldingen.
In het oud-rechterlijk archief van Domburg
vond de heer Ton een ledenlijst van het gil
de van schippers, ook wel het schuijtmans-
gilde genoemd. In dit document, gedateerd
1 februari 1678, staan 21 namen van Dom-
burgse schuitelieden. Op die lijst staan de
namen van Pieter, Philip en Jan Ton. Het in
de akte beschreven geschil gaat over de
financiële bijdrage die de leden aan het gil
de moesten leveren. De leden vonden die
te hoog.
Verdere naspeuringen leverden op dat zo
wel de vader Pieter Thon als vier van zijn
vijf zoons eigenaar waren van een schuit.
Het was dus echt een familieberoep. Pieter
Thon de oude woonde in Domburg in het
huis De Wael. Dit zal een voorloper ge
weest zijn van de huidige villa De Wael die
- dat kan haast geen toeval zijn - vlak bij
de Schuitvlotstraat staat.
De schuitevaarders in de familie beperkten
zich tot de beschreven twee generaties. In
de latere generaties is de heer Ton geen
enkele verwijzing naar schuiten meer tegen
gekomen, hoewel de familie nog steeds in
Domburg woonde. Over eerdere generaties
heeft hij geen enkele informatie gevonden.
Uit de ledenlijst van het gilde kan volgens
de heer Ton opgemaakt worden dat het be
roep van schuitevaarder vaker een familie
aangelegenheid was. Ook de namen Criger
en Brouwer komen namelijk drie keer voor.
In een andere akte uit het oud-rechterlijk
archief van Domburg (5 december 1679) is
een getuigenverklaring opgenomen die een
aardige beschrijving geeft van gebeurte
nissen tijdens een vaart naar Middelburg.
Op donderdag 30 november 1679 om 4 a
5 uur waren twee schuiten afgevaren uit
Domburg. In de ene schuit Philip Thon met
als passagiers Levyncke Sichels (de wedu
we van de baljuw) en Johan de Later. In
de andere schipper Pieter Geldoff met aan
boord Tonijnke Sareis en Louris Criger.
Toen deze twee schuiten elkaar tegenkwa-
Afbeelding van een kloetschute in het Woor
denboek der Zeeuwse Dialecten, p. 450.
men kregen Pieter Geldoff en Levyncke
Sighels slaande ruzie. Volgens de getui
genverklaringen in de akte zou Pieter Gel
doff Levyncke hebben uitgescholden voor
een "oudt vel" of "vereken". Pieter zou ver
der gezegd hebben dat zij "wel met meer
mans te doen hadde", waarop Levyncke
antwoordde: "lek heb alledaech met ander
mans mede te doen, komt tot mijnent, ick
sal met u oock te doen hebbe, ick heb lie
ver met mans te doen dan met wifs." Waar
op Pieter antwoordde: "Als gy een man
waer ick sou u een snee in u backhuys ge
ven maer ick sal wel maken dat gy meer
handen op u hooft vynden dan de uwe."
Dat Levyncke uitgescholden werd voor
"een oude duyvels hoere" konden de getui
gen niet bevestigen. Ook niet dat Levyncke
had gezegd: "Laet alle quetst het hier op
het water bliven komt bij mij int warme
huijsken ick sal u noch een soepken ge
ven," waarop Pieter geantwoord zou heb
ben: "Ick heb den duijvel van uw brande
wijn gij sacramente hoere."