grafelijke schot en de afdracht hiervan aan de landsheer. Deze grondbelasting moest opgebracht worden door de pachters en andere grondbezitters binnen het am- bachtsleen en afgedragen aan de grafe lijke rentmeester. Het betaalde schot werd bijgehouden op zogenaamde steenrollen - oorspronkelijk een rol perkament - waarop het betaalde bedrag én de grootte van het grondgebied waarover betaald was, wer den aangegeven. Het grondgebied werd aangegeven in een oude oppervlaktemaat: het gemet, verdeeld in 300 roeden, wat overeenkomt met ongeveer 0,39 ha. De afdracht kon gebeuren "bi den brede", dat wil zeggen over het gehele grondge bied, maar vond meestal plaats "steen- De ambachtsherenbnnk in de Odulphuskerk te Meliskerke. (foto Rob de Groot) schietens", over een veel kleiner grondge bied. Het verschil in opbrengst - dat kon oplopen tot een vijfde van het totaal - was inkomen voor de ambachtsheer zelf.6 Een tweede plicht betrof het waterbeheer. In de dertiende eeuw bestond Walcheren uit kerkparochies, ambachten en waterin gen. Een watering bestond uit meerdere ambachten, en een ambachtsgebied viel meestal samen met het gebied van een parochie.7 De ambachtsheer had de plicht te contro leren of alle dijken, watergangen en wegen in goede staat waren. Dit toezicht is in de

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2010 | | pagina 7