25 eeuw later werden witte bonen vooral geëxporteerd naar Frankrijk, België, Duits land en Zweden. Van de bruine bonen was de Walcherse kogelboon het meest bekend. De bruine bonen waren in de negentiende eeuw be stemd voor de Nederlandse consumptie. Een eeuw later werd dit product geëxpor teerd naar België, Frankrijk, Duitsland en Zweden. Witte bonen waren gevoeliger voor weers invloeden dan de bruine; ze hebben veel warmte nodig en weinig regen. Een boe renwijsheid zegt dat witte bonen genoeg hebben aan de dauw. Door te veel regen verkleurden de witte bonen in de peulen. Ze werden bleekgeel of vertoonden vlek ken. Een oud Walchers weerrijmpje zegt: Mee vee zunne en zeumerweertje, bin de witte böönen 't 'eertje. Erwten De Walcherse boeren gaven in de negen tiende eeuw de voorkeur aan de blauw- peulerwt en de Walcherse erwt. De blauw- peulerwt is een kleine blauwe erwt en de Walcherse erwt is een kleine groene erwt. Een eeuw later ging de voorkeur uit naar de schokkererwt. Floewel er in de negentiende eeuw hoofd zakelijk voor de binnenlandse markt werd geteeld, werden er ook erwten uitgevoerd naar Frankrijk. In de twintigste eeuw was de erwt voor het grootste deel voor de ex port bestemd en dan vooral naar Frankrijk en Engeland. Voorjaar In het voorjaar hadden de boeren het druk met het zaaien van granen en suikerbie ten, het poten van aardappels en het inleg gen van bonen en erwten. Voor het inleggen van bonen en erwten werd vaak een beroep gedaan op jongens van tien tot twaalf jaar. Met een zethouweel kapten volwassen ar beiders lange rechte ondiepe geulen, waarin de inleggers hun bonen of erwten legden. Het inleggen was een secuur werkje want de bonen of erwten moesten vijf centimeter van elkaar komen te liggen. Drie viengers brêêdnoemde men dat, want in centimeters werd op Walcheren niet gerekend, aldus Jan Vader (1865- 1966). Een andere methode, die in het boek Dialect op Walcheren (1987) wordt beschreven, was ondiepe kuilen kappen met een böönekapper. In elke kuil werden twee, drie of vier bonen of erwten gelegd. De inleggers gebruikten vaak een oude katoenen klederdrachtschort als zetschor- te. Deze schort werd zo geknoopt dat ie van voren een diepe zak vormde, een soort buidel, die gevuld werd met bonen of erwten. Het was een vracht van heel wat kilo's, die na verloop van tijd steeds lichter werd. Als de schort bijna leeg was, werd deze weer bijgevuld. Nadat de bonen en erwten waren opgeko men, was het zaak de percelen tot in de zomer vrij van onkruid te houden. Zomer Bonenstruiken werden, als ze rijp waren, met wortel en al met de hand uit de grond getrokken. Erwtenstruiken daarentegen werden met een zicht (ertepik) en een pik haak gemaaid. De zicht was een werktuig dat op een kleine zeis leek en de pikhaak had een korte, rechte houten steel met aan het uiteinde een kleine ijzeren haak. De arbeider hield in de ene hand de zicht vast en in de andere de pikhaak; hiermee

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2010 | | pagina 27