daten, Josephus Hendricus van Opdorp en
Coenradus de Jong uit Biggekerke. Het
spreekt wel haast vanzelf dat de voorkeur
uitging naar De Jong. Hij overleed echter
op 28 april 1829 te Biggekerke, nog vóór
hij zich in Arnemuiden kon vestigen.
Een zekere Jan Oversluijs, geboren in
1807, was net afgestudeerd in Middelburg
als heel- en vroedmeester. Hij was al
vroeg wees geworden en daar hij familie
was van dokter De Man (de lector aan de
Geneeskundige School in Middelburg),
groeide hij in diens gezin op en kreeg hij
toegang tot de School. De Man zegt hier
over: "Het bleek dat de geheel verwaar
loosde knaap wel praktisch te bekwamen,
maar voor de wetenschap ongeschikt was.
De gelegenheid om hem op school te
doen was echter te schoon om ze niet aan
te grijpen." Nadat de jonge Oversluijs zijn
eindexamen met goed gevolg had afge
legd, werd hij in juli 1829 tot heel- en
vroedmeester in Arnemuiden benoemd.
Onbegrip en wrok
Het zal duidelijk zijn dat de wrok van Van
Opdorp tegen de School ongekende hoog
ten bereikte toen een man als Oversluijs,
die wetenschappelijk gezien niet in zijn
schaduw kon staan, door protectie de
vacante plaats in Arnemuiden kreeg toebe
deeld.
Toen waren de mensen in deze stad op
medisch gebied dus aangewezen op
vroedvrouw Vermeulen, dokter Van Opdorp
en dokter Oversluijs. De situatie werd er
voor Van Opdorp niet beter op toen Over
sluijs met de dochter van de niet onbemid
delde burgemeester Baars trouwde en ook
nog een ziekenfonds oprichtte. Zijn praktijk
breidde zich uit tot over Kleverskerke en
Nieuw- en Sint Joosland. Hij was een zui
nige, spaarzame man, maar er bleef later,
nadat hij de alcohol meer en meer was
gaan waarderen, helaas niets voor zijn kin
deren over.
Toen in 1831 in Nederland cholera heer
ste, werd door het stadsbestuur van Arne
muiden aan de beide geneesheren
gevraagd te zorgen voor een voldoende
voorraad geneesmiddelen. Van Opdorp liet
weten dat hij volstrekt weigerde om dien
sten te verlenen ten behoeve van minver
mogenden.
In 1833 heerste in Arnemuiden een ernsti
ge pokkenepidemie. Veel mensen weiger
den op godsdienstige gronden zich te
laten inenten. Van Opdorp kon hier geen
enkel begrip voor opbrengen. Wekelijks
bracht hij schriftelijk verslag uit bij het
stadsbestuur over het verloop van de ziek
te. Kennelijk was hij toch wel sociaal bewo
gen, want in deze verslagen maakte hij
melding van de erbarmelijke woonomstan
digheden van de mensen.
Op een gegeven moment klaagde Van
Opdorp vier Middelburgse practici aan
wegens het uitoefenen van de "inwendige
praktijk". Hij verloor dit proces, en toen
kende zijn wrok geen grenzen meer. Ook
was zijn verhouding tot de Provinciale
Commissie, die tot taak had toe te zien op
de uitoefening van de geneeskunst, verre
van ideaal. Toen Van Opdorp de commis
sie kwam berichten dat hij weigerde om de
ingevoerde verloskundige tabellen in te
vullen, liet hij de voorzitter tegelijkertijd een
pistool zien dat uit zijn vest stak.
Van Opdorp was zeer francofiel. Dit kwam
in het bijzonder tot uiting in zijn bewonde
ring voor Broussais (1772-1838). Deze
Franse arts lanceerde de "fysiologische
leer", gebaseerd op de gedachte dat de
oorzaak van de ziekten moet worden