aangetroffen. Zij beweerde niet te hebben
gebedeld maar zwavelstokken4 te hebben
gevent. De rechtbank was van mening dat
ze onder het mom van de verkoop van
zwavelstokken had gebedeld. Omdat ze al
twee keer eerder was veroordeeld, kreeg
ze een gevangenisstraf van veertien dagen
en na het uitzitten van haar straf wachtte
haar opname in een bedelaarsgesticht of
werkhuis.
De dijkwerkers Huibregtse en De Pagter
hadden samen op 26 januari 1866 op een
boerderij in Oostkapelle om een cent
gevraagd. Ze werden veroordeeld tot acht
dagen gevangenisstraf en betaling van de
proceskosten.
De negentienjarige Jan Willeboordse en
zijn veertienjarige broer Daniël hadden op
17 februari 1866 bij een landbouwer in
Aagtekerke gebedeld. Ze hadden een
bedelbrief opgesteld. Hierin vroegen ze om
ondersteuning voor hun vader, die al drie
jaar met zijn gezondheid sukkelde. De
rechtbank veroordeelde hen tot één dag
gevangenisstraf.
De elfjarige arbeider Hendrik de Pagter
was in maart 1866 in Aagtekerke door de
veldwachter betrapt op bedelen. Toen hem
werd gevraagd of hij had gebedeld, ant
woordde hij: "Ja, ik moet wei, anders zal ik
van honger sterven." Hij had een halve
cent gekregen. Zijn straf bestond uit een
celstraf van één dag en betaling van de
proceskosten.
In Meliskerke werden in maart 1866 de
dijkwerkers Janus Roelse en Willem
Gabriëlse samen betrapt op bedelen. De
beklaagden verklaarden niet te hebben
gebedeld maar om werk te hebben
gevraagd. Op de vraag waarom ze dan
hard waren weggelopen, konden ze geen
antwoord geven. Ze werden schuldig ver
klaard en veroordeeld tot drie dagen cel en
betaling van de proceskosten.
Op 14 januari 1867 werd de dijkwerker
Lieven Lievense in Koudekerke in een
bedelende houding aangetroffen. Hij had
daar wat bonen gekregen. Het vonnis luid
de acht dagen celstraf en betaling van de
proceskosten.
In Westkapelle probeerden de burgerlijke
gemeente, de kerk, een speciaal hiervoor
opgerichte commissie en de Naai- en Brei-
school de ergste nood te lenigen.
De speciaal opgerichte commissie plaatste
elk najaar een advertentie in de Middel-
burgsche Couranten deed hierin vooral
een beroep op de vrijgevigheid van de
rijkere inwoners van Middelburg. De uit
Westkapelle afkomstige Joh. Lievense, die
op de Pottenmarkt in Middelburg woonde,
was bereid de giften in ontvangst te
nemen. Hij zou ervoor zorgen dat ze op de
juiste plaats terechtkwamen.
In de Middelburgsche Courant van 12
december 1865 staat: "Gedurende den
zomer en den herfst van dit jaar, was de
klacht te Westkapelle algemeen. Schier
onmogelijk was het alzoo voor velen, tegen
den winter eenigen voorraad van levens
middelen te verzamelen. Thans liggen de
werkzaamheden bijna geheel stil, en wordt
door een aantal Huisgezinnen nijpende
armoede geleden. Die armoede te kunnen
lenigen is de wensch van de Commissie
tot ondersteuning van behoeftigen in die
gemeente. Voorshands echter ontbreekt
het haar geheel en al aan de daartoe
noodige middelen. Zij wendt zich daarom
tot de meergegoeden zoo in de gemeente
als elders, vooral tot die te Middelburg, van
waar zij steeds de ruimste giften mocht
ontvangen, en vraagt bescheiden maar