hebben gezegd dat "als ik vóór, of op den
eersten Januari 1891 geen jagtovertreding
heb, hij zal zorgen dat ik mijn ontslag
kreeg". De mogelijkheid is niet uitgesloten
dat Lantsheer degene was die had aange
drongen op het ontslag van De Steur. Vol
gens de veldwachter was hij namelijk dikke
maatjes met de toenmalige burgemeester.7
De Jonge van Ellemeet gaf uiteraard een
andere versie van het gebeurde. Hij
schreef de commissaris dat hij de veld
wachter op 9 januari had ontboden en hem
"zeer bedaard en geenszins in opgewon
den toestand had gezegd dat met het oog
op al het vroeger gebeurde en nu weder in
de laatste dagen van het verloopen jaar,
toen tusschen Zaterdagmiddag en Zon
dagmorgen (27 en 28 December 1890) het
hek aan de openbaren weg (den Noord-
weg), toegang gevende tot eene bijzonde
re begraafplaats met kracht en geweld ver
nield was en op de oprijlaan van de buiten
plaats 'Zeeduin' van een zomertentje,
eveneens met geweld het latwerk geheel
stukgebroken was, zonder dat eenige aan
gifte door hem daarvan gedaan was, hij
niet voldeed aan zijn verplichtingen als
gemeente-veldwachter, waarom ik hem in
bedenking gaf zijn eervol ontslag als
zoodanig aan te vragen."
Eervol ontslag betekende dat de veldwach
ter in aanmerking kwam voor pensioen. Als
De Steur niet op dit aanbod inging, stond
hem oneervol ontslag te wachten. En dat
zou voor de veldwachter uiterst nadelig
zijn. Het betekende niet alleen dat hij zijn
pensioen kon vergeten, maar ook dat hij
kon fluiten naar een andere baan. Toen de
burgemeester dit had uitgelegd, begon de
veldwachter volgens hem "te huilen als
een kind en nadat dit eenigen tijd geduurd
had en door mij kalm aangezien was, stel
de ik hem eenvoudig de vraag of hij eene
beslissing kon nemen. Steeds zelve geheel
bedaard gebleven, begon de veldwachter
mij te bedreigen, door stampvoetende, de
vingers der rechterhand ten hemel gehe
ven, te antwoorden: 'Nu weet ik het, maar
ik heb den dag opgeschreven, dat A.
Lantsheer mij gezegd heeft, dat ik, als ik
dat jaar geen proces-verbaal tegen jacht-
overtreding opmaakte, hij zou maken, dat
ik wegging.' Daarop, als verzachtende
omstandigheden voor die bedreiging zijn
opgewonden toestand in aanmerking
nemende, antwoordde ik, dat ik in geene
verdere praatjes verviel, maar alleen zijn
antwoord afwachtte."
Toen de emoties na enige dagen waren
bedaard, kwam het antwoord. De veld
wachter liet weten akkoord te gaan met
zijn eervolle ontslag met ingang van 1
maart 1891.®
Het conflict tussen De Jonge van Ellemeet
en De Steur was een zaak die uitgevoch
ten werd door de burgemeester, de com
missaris en de veldwachter. De gemeente
raad bleef er buiten. De raad moest zich
slechts uitspreken over de hoogte van een
eventueel toe te kennen pensioen aan de
ontslagen functionaris. Raadslid Melis stel
de een pensioen van 200,- voor. De bur
gemeester vond 150,- meer dan ge
noeg. De Steur was zestig jaar, "gezond en
sterk", en volgens de burgemeester ver
diende hij ook niet meer op grond van zijn
verleende diensten aan de gemeente.
Gelukkig voor de veldwachter werd het
voorstel-Melis met een nipte meerderheid
aangenomen.9
Albert L. Kort