levenswandel werd verwacht. Altijd waren
er wel dorpelingen te vinden die bij de bur
gemeester aan de bel trokken om zich te
beklagen over de veldwachter. Dit ging bij
voorbeeld over de willekeur waarmee hij in
hun ogen bekeuringen uitschreef of over
de vele nevenfuncties, waardoor hij nau
welijks tijd overhield om zich nog met het
politiewerk bezig te houden. In de regel lie
pen dergelijke conflicten met een sisser af
of werden ze in de doofpot gestopt. Anders
lagen de zaken wanneer een veldwachter
niet aan de eisen van zijn baas voldeed. In
zo'n geval rolde meestal de kop van de
veldwachter, ook wanneer niet duidelijk
was wie er fout zat, de veldwachter of zijn
baas.
In Oostkapelle is er twee keer een veld
wachter ontslagen. In 1847 kreeg Jan C.
van Haren te horen dat hij moest vertrek
ken en in 1891 gebeurde hetzelfde met
Willem de Steur. Wat was er gebeurd
waardoor deze veldwachters het veld
moesten ruimen?
Net als alle andere Zeeuwse gemeenten
werd Oostkapelle in 1846/'47 getroffen
door een zware landbouwcrisis. De autori
teiten, die bang waren dat de door de
aardappelmisoogst veroorzaakte hongers
nood tot een oproer zou leiden, wilden
militairen in het dorp stationeren en een
nachtwacht in het leven roepen. In veld
wachter Van Haren had het plaatselijke
bestuur geen enkel vertrouwen: hij kon
"geenerlei magt of gezag uitoefenen,
zoowel", aldus de burgemeester, "ten ge
volge van zijne zwakke ligchaamsgesteld-
heid, als om dezelfs luiheid en onverschil
ligheid." En hierbij bleef het niet. In plaats
van "zelve het voorbeeld te geven van orde
en rust", zo ging de burgemeester verder,
"heeft hij zich op 15 Nov l.l. kort voor de
aankomst der dragonders in den Gemeen
te op eene verregaande wijze van dron
kenschap aangegeven De instructies
van de burgemeester lapte hij aan zijn
laars. "Veel van de aanteekeningen, door
hem op zijn zakboekje gemaakt" waren
voor de burgemeester niet te begrijpen.
Hierbij kwam nog dat "hij bij vele Ingezete
nen der Gemeente schulden maakt, veelal
veroorzaakt door onorde in zijne huishou
ding".
Volgens de gemeenteraad was dit alles
voldoende reden om Van Haren te ont
slaan. Zover wilde de gouverneur echter
niet gaan. In zijn ogen kon een schorsing
van twee weken volstaan om de veldwach
ter tot de orde te roepen. De gemeente
raad van Oostkapelle was niet blij met dit
besluit." Het probleem waarmee de
gemeente te maken had, was er immers
niet mee opgelost. Oostkapelle was een
uitgestrekte gemeente, met vele bossen,
moestuinen en boomgaarden, gelegen aan
een drukke, doorgaande weg tussen Dom
burg en Serooskerke. Wanneer in het voor
jaar de dragonders waren vertrokken,
vreesde de burgemeester, zouden "bedela
rij en diefstal door afgezetenen" wederom
de kop opsteken. De burgemeester wilde
een nieuwe veldwachter die op zijn taak
berekend was en die mocht best een paar
cent extra kosten. Wanneer de gemeente
hiervoor geen geld zou hebben, dan was
de burgemeester bereid een deel van de
veldwachterswedde uit eigen zak bij te
passen. Of dit laatste argument voor de
gouverneur doorslaggevend was, weten
we niet, maar hij besloot in maart 1847 wel
Van Haren uit Oostkapelle naar Oud-Vos-
semeer over te plaatsen.5
Van Haren werd opgevolgd door Adriaan
Verschuur, die in functie bleef tot 1856, het