was niemand minder dan de commissaris
van de koningin in Zeeland! Die had name
lijk het jachtrecht op de grond van Jaap
gepacht.
En ja hoor, Jaap kreeg een briefje van de
commissaris dat die met zijn zoon zou
komen jagen, en of Jaap die dag niet op
het land wiide werken om het wild niet te
verjagen.
Behalve het voordeel van het pachtgeld
was het ook een eer als een hoogge
plaatst persoon ais de commissaris op
jouw grond wilde jagen, te meer omdat hij
ook nog andere jachtvelden had.
Diezelfde dag had Jaap ook een wagen
met puin gehaald om daarmee een mod
derig stukje erf te verharden. Rina en Lein
mochten dat puin van de wagen afgooien
en dat vonden ze wel een leuk werkje
want dat spetterde zo lekker als je een
steen in de blubber gooide.
De hofbewoners waren die dag best wel
wat gespannen. Zou hij op het hof komen?
Met zijn zoon? Wat zou dat een eer zijn.
Daar kon Jaap donderdag op de markt
mee aankomen: "Ja, de commissaris was
op het hof, ik heb met hem gesproken."
En hij kwam! Met zijn zoon! Drie bedien
den liepen achter hen aan en droegen de
geschoten hazen en de bagage.
Jaap gebood Jan zijn pet af te zetten en
Rina en Lein om onmiddellijk te stoppen
met puin gooien. Rina had een halve steen
in haar hand, maar die hield ze vast.
De kleine Lein keek zijn ogen uit: de com
missaris, slank, donker pak, strak gekamd
haar, zo rechtop lopend als hij nog nooit
iemand had zien lopen. Een geweer hing
met een riem aan zijn schouder. Hij keek
wel vriendelijk maar ook heel streng en het
ventje was meteen een beetje bang voor
hem.
En dan de zoon. Die zag er heel anders
uit. Niet slank maar met een dikke buik,
een licht, bijna wit pak aan en zijn haar zat
in de war. Zijn geweer had hij losjes en
scheef over zijn schouder. Nee, voor de
zoon was hij niet bang.
De commissaris en zijn zoon liepen naar
Jaap en Keetje en begonnen een praatje.
Ze stonden een meter of drie van de puin-
wagen af zodat de kinderen alles goed
konden zien en horen.
Lein zag iets raars, iets dat niet klopte. Zijn
moeder zag vuurrood en was drukdoene-
rig bezig haar schort en muts recht te trek
ken die al lang recht zaten. En vader, ja,
vader leek ook wel een beetje bang, maar
dat kon toch niet? Vader was nooit bang,
niet van een mens, niet van de paarden,
zelfs niet van de stier. En hij deed zijn pet
af!
En toen kwam die vreselijke gedachte bij
hem op. Een gedachte waarvan zijn nek
haren overeind gingen staan. "Hij zai toch
niet God zijn, want vader doet alleen zijn
pet af als hij bidt, uit de bijbel leest en in
de kerk zit. Al die dingen hebben met God
te maken en Die heeft ook een zoon!"
En juist op dat ogenblik gebeurde er iets
dat nooit had mogen gebeuren.
Rina gooide in alle onschuld de halve
steen die ze nog steeds in haar handje
hield, naar beneden, precies in een kuil
met blubber. De blubber veranderde
meteen in een scheef spuitende fontein en
die trof de zoon, van kop tot teen. Zijn hele
pak was zwart en zijn gezicht zat onder de
modder!
"O nee", kreunde Lein, "nu zal de bliksem
inslaan, in Rina!"
Maar tegelijk had hij een heilig ontzag voor
zijn zusje, want hoe kon Rina nu met één
hand een steen zó in een kuiltje gooien