muizenbevolking aardig in stand. Maar als
de boerin niet oppaste vielen ze ook de
kuikens aan.
De katten hadden de nare gewoonte om
hun behoefte in de tassen klaverhooi te
doen. Jaap trok met zijn handen een bos
van dat hooi los om de paarden te voeren
en zei: "Verdikkeme." Hij trok zijn hand
draaid, Lein in zijn vingertop gebeten en
was daar lang aan blijven hangen. De jon
gen schreeuwde het uit van de pijn en
schudde zijn hand heftig heen en weer om
het kleine monster kwijt te raken. Ten slotte
liet het beestje zich vallen en rende in
razend tempo zijn moeder en verdere fami
lie achterna. Lein huilde van pijn en keek
"Ga je mee naar de wei, dan mag je leren mel
ken." Zeeuws Archief, Historisch-topografi-
sche Atlas Middelburg, nr. HTAM-P-1391)
terug en hoewel hij allang wist wat er aan
zijn vingers kleefde, rook hij eraan en ver
klaarde dan hardop: "'t Is kattenstront."
Dit ritueel herhaalde zich regelmatig, tot
groot heimelijk plezier van zijn kinderen.
Lein had het ook niet op katten begrepen.
Dat kwam omdat hij eens de achterste van
een rij jonge poesjes die achter hun moe
der de schuur in renden, had beetgepakt.
Het kreng had zich vliegensvlug omge-
geschrokken naar zijn bloedende vinger.
Zijn hele nagel zweerde eraf en het duurde
weken voor zijn hand weer normaal was
en het duurde vele jaren voor hij weer eni
ge sympathie voor katten kon opbrengen.
Piet, de arbeider, kwam van het land.
"Baas, het stikt van de hazen op 't Hoekje6.
Ik heb er wel tien geteld."
Nu konden een paar hazen geen kwaad,
maar als er te veel kwamen konden ze
toch aardig wat schade aan de gewassen
toebrengen. Dus hoopte Jaap dat de jager
er flink wat zou afschieten. En die jager