gevolgen waren desastreus: een briesende
veldwachter met een van pijn verwrongen
gezicht; Bets, die de grootste moeite had
om het niet uit te schateren van het
lachen; een woedende Keetje die haar
dochter een stevige por tegen haar arm
gaf en zei: "Lach niet, het is al erg genoeg."
En een woedende Jaap die tegen zijn
hond schreeuwde: "Noe za'k joe toch 's op
je ziele heeve!"" Maar hier greep Keetje in
en zei: "Nee Jaap, hij deed zijn plicht."
Waarop de veldwachter weer schreeuwde:
"Plicht? Wie doet hier zijn plicht? Ik slinger
je op de bon, Wisse!"
Jaap kreeg een boete van drieënhalve
gulden. Samen met de kosten van een
nieuwe halsband voor Fik kwam dat op
een strop van vijf gulden, een bedrag dat
gelijkstond aan de opbrengst van boter en
eieren van een heie week. En dat in een
crisistijd waarin je alles op alles moest zet
ten om het hoofd boven water te houden.
"Ga je mee naar de wei, dan mag je leren
melken", zei Keetje tegen haar oudste
dochter. Het meisje, twaalf jaar oud, wist
niet zeker of ze daar wel blij mee moest
zijn. Maar ja, dat werd niet gevraagd.
Bets keek toe hoe moeder het deed en
Keetje keek toe hoe Bets het deed en toen
moest Bets het alleen doen.
Een beetje trots was ze wel dat zij alleen
zo'n grote koe mocht melken, maar dat
ging snel voorbij. Ze had niet gezien dat de
koe op haar eigen staart had gepoept.
Juist toen ze de achterpoten van de koe
met een stamppoottouw5 zou samenbin
den, kreeg ze een venijnige klap met die
staart in haar gezicht. Ze sprong huilend
achteruit en maakte zo goed en zo kwaad
als dat ging haar gezicht schoon met haar
schort.
Ze probeerde het nog een keer, maar nu
bond ze ook de staart vast, samen met de
achterpoten en zei kwaad tegen de koe: "Ik
zal je leren om mij te slaan." En het ging
goed, tot de koe door een insect werd
gestoken en ze 'm niet met haar staart kon
verjagen. Het arme beest sprong lomp met
haar samengebonden achterpoten om
hoog en naar voren, ramde daarbij de
melkemmer met inhoud omver en trof ook
Bets' knie.
Het meisje rolde achterover op haar rug en
schreeuwde het uit van de pijn.
Ze stond op, liep naar haar moeder die
verderop zat te melken en beklaagde zich
schreiend: "Die rotkoe slaat mij eerst met
haar strontstaart in mijn snuit en nu schopt
zij ook nog de emmer om en stampt tegen
mijn knie dat het hartstikke zeer doet. Ik ga
naar huis en doe het nooit meer!"
Keetje, die door haar ooghoeken het ver
loop had gadegeslagen, troostte haar
dochter met een nauwelijks verholen glim
lach: "Goed, kindje, morgen gaat het vast
een stuk beter."
Naast al deze 'tamme' dieren leefde er in
en om het hof ook nog 'wild' gedierte.
De kraaien waren Jaaps natuurlijke vijan
den. Als jonge erwtjes of bonen net boven
de grond uitkwamen kon het gebeuren dat
zwermen kraaien erop neerstreken en een
heel veld kaalvraten. Jaap noemde dit
soort gevogelte dan ook satansgebroed en
een kraai had een duivelsgezicht. Uilen
waren geliefd, die vraten jonge kraaien op.
Om de altijd aanwezige muizen te bestrij
den, zorgde elke boer ervoor dat er katten
op het hof waren. Ze werden niet gevoerd
en moesten voor zichzelf zorgen. Daardoor
groeiden ze op als een horde wilde rovers
en hielden het natuurlijk evenwicht in de