Jaap, de hengstenboer en de hengst
moest ze er ten slotte toch aan geloven.
Kleine kinderen mochten dat spektakel niet
zien en dus stuurde Keetje haar jongste
zoon, de kleine Lein, naar de kamer en
ging zelf naar buiten om samen met de
anderen te kijken. Dat zinde het ventje niet
en voorzichtig keek hij om het hoekje van
de buitendeur, ledereen stond met de rug
naar hem toe. Hij nam snel zijn klompen in
zijn hand en rende tot aan het kippenhok
op zijn kousen om geen lawaai te maken.
Daar aangekomen schoot hij in zijn klom
pen, liep door het kippenhok en door de
boomgaard en stelde zich verdekt op ach
ter een bosje.
Hij zag alles, verbaasde zich over de enor
me penis van de hengst en genoot met
volle teugen van het gebeuren. Hij zag hoe
op het eind van de sessie aan de hengst
een bakje haver en een emmer water en
aan de hengstenboer een borrel werd aan
geboden.
Daarna glipte hij terug het huis in en zat
daar vroom met blokjes te spelen toen zijn
moeder de kamer binnenkwam. Ze zei: "Je
bent een lieve jongen." En daarmee was
zijn dag meer dan goed.
Op een ochtend liep Jaap naar huis om
koffie te drinken. Hij hoorde dat Fik hevig
aan het 'grollen' was en ten slotte fel ging
blaffen.
ledereen, ook de mensen van het hof, wer
den door het kreng begrold, afgeblaft of
zelfs gebeten als ze binnen het bereik van
de ketting kwamen. Aan uniformen had Fik
in het bijzonder de pest en de postbode
keek dan ook eerst of het beest vastzat
voordat hij het erf opging.
Alleen tegen Keetje deed de hond aardig.
Maar dat was geen wonder want zij gaf
hem driemaal per dag eten, etensresten
zoals aardappelen, groente, brood, melk
en de botten van de krippen3.
Zo één keer in de vijf jaar brak Fik los en
moest de hele familie in actie komen om
hem weer aan de ketting te krijgen, want
hij misbruikte zijn vrijheid om alles wat
maar een beetje los rondliep aan te vallen
en te bijten.
Nu was het de gewoonte van de veldwach
ter om eens in de drie maanden langs het
hof van Jaap en zijn gezin te fietsen om te
zien of daar alles wel volgens wet en orde
verliep. Een wetenschapper zou kunnen
uitrekenen dat het losbreken van Fik en de
komst van de veldwachter maar één keer
in de honderd jaar zouden kunnen samen
vallen.
En zie, die ene keer was nu!
Jaap keek achterom en zag de veldwach
ter aankomen. "Vandaar dat Fik zo tekeer
gaat", dacht hij bij zichzelf. Op het erf, dicht
bij het hondenhok, waren Keetje en doch
ter Bets de was aan het doen. "Daar komt
de veldwachter aan", zei Bets, "daarom
blaft die hond zo."
De veldwachter fietste Jaap voorbij en
groette kort. Hij reed door in de richting
van Fik en de wastobbe.
En toen gebeurde er iets dat nog minstens
negentig jaar op zich had moeten laten
wachten. Fik brak los en rende grollend op
zijn aartsvijand af, frontaal in de aanval!
De veldwachter probeerde het beest van
zich af te schoppen maar verloor daardoor
min of meer zijn evenwicht. De aanstor
mende bewoners zagen hoe hij de gekste
capriolen maakte om niet te vallen.
Net voordat Jaap de hond in zijn nekvel
kon grijpen zag Fik nog zijn kans schoon
om de zwalkende veldwachter in zijn kuit
te bijten, en hij deed dat met overgave. De