jaar traktement ingehouden wegens "zor
geloosheid in het bewaren der gevange
nen". Daaraan zal de wijn wel schuld heb
ben gehad! Op hoogtijdagen zoals kermis
sen en "wanneer aldaar eenige executie
geschiedde", werd aan de gevangenen
een extra hoeveelheid wijn verstrekt.
De binnenvader moest er ook op toezien
Cel in het huis van bewaring, ca. 1965.
dat de vrouwen zich kleedden "zonder
eenige ligtveerdig- of wulpsheid te verbeel
den".
Achttiende eeuw
De straffen in die tijd logen er niet om. Zo
werd wegens een "gebuurquestie" in de
Penninghoek, Willemina van Ghendt in
januari 1751 veroordeeld tot tien jaar tucht
huisstraf. Persoonlijke omstandigheden
deden er niet toe: volgens een "inkomst
briefje" werd op 3 juni 1751 "Geertruy
Klasen met Katrine Salverberg, met 3
klyne keinders die nog suygen" ingesloten
en op 26 februari 1754 "Sara van de Walle,
een kraamvrouwe met haar doot keint".
Ook zieken werden opgesloten. Op 23 juli
1759 overkwam dat "Jan Landtskneght,
sinde een Laeserus", waarmee werd
bedoeld dat de man een bepaalde huid
ziekte had.
Volgens artikel 12 mocht de binnenvader
allerlei voedingswaren aan de "tuchtelin-
gen" verkopen, "edoch sonder daarop
meerder te mogen winnen als hier voren
vermeit staat". In artikel 13 lezen we dat
het de binnenvader verboden was "verder
niemand ende swaarder te slaan en straf
fen als met een bullepees".
Dat het leven in het tuchthuis soms nog
niet zo slecht was, moge blijken uit de brief
van ene Jan Bartolomeus. Hij was in 1756
uit het tuchthuis ontsnapt en schreef in
1757 aan de binnenvader en diens vrouw:
"Mijnen gelieven vader ende moeder, ick
laat U weten alsdat ick hier ben Jan Barto
lomeus dien hier is uytgebroken verleden
jaar ende ick ben alle dagen sick ende ick
en weet niet waar blyven, ick wenste als
dat ick weder bey vader ende moeder was,
ick en soude noyt de gedachten hebben
van noch hebben te breken; als de vader
belieft soo goed te syn van mij weder aan
te nemen." Aan dit ootmoedig verzoek
werd voldaan.
Ook de twee gebroeders Valenteyns uit
Rotterdam waren erg tevreden over de
behandeling in het tuchthuis, blijkens hun
schrijven in april 1756 aan de regent
Radermacher. Zij bedankten hem voor de