len. In de betrekkelijk kleine Franse jon gensschool zal dat niet het geval geweest zijn. Misschien heeft Borking een paar kas ten of ander meubilair zo geplaatst dat de verschillende groepen elkaar niet te zeer hinderden. Een goede schoolmeester, en dat is Borking zeker geweest, hield orde onder zijn leerlingen. We kunnen er dus van uitgaan dat het bedrijvig maar toch rustig was in de Franse school aan de Haringplaats. In 1842 - hij was 67 - moest Borking een punt achter zijn loopbaan zetten. Voor de derde keer kocht hij een huis, met een erf van 4 are en 75 ca, waarvoor hij 1.400,- betaalde. Het was "huys en brouwery De Tinnen Pot", Bogardstraat D56. Later is op deze plaats de gereformeerde kerk gebouwd. Hij heeft er met zijn vrouw Metje nog twintig jaar gewoond. Op 7 maart 1862 overleed David Borking. Metje, die in de Bogardstraat bleef wonen, stierf drie jaar later. Na haar dood werd Borkings oudste dochter Jeanne, weduwe van J.C. de Wilde, de eigenares. Zij liet het huis met erf in 1881 na aan "meerdere familieleden". De waarde van het geheel was toen 3.206,50. Wetgeving Volgens de wet van 3 april 1806 werd het schooltoezicht uitgeoefend door schoolop zieners, maar in grotere steden moest voor het toezicht een plaatselijke schoolcom missie worden aangesteld. De schoolop ziener was 'integrerend' lid van deze com missie, wat erop neerkwam dat hij de ver gaderingen zoveel mogelijk bijwoonde en dat zijn taak eigenlijk alleen adviserend was. Het sprak vanzelf dat hij bij de samenstelling van schoolcommissies nauw was betrokken. De stedelijke schoolcommissie van Middel burg werd al op 12 juli 1806 geïnstalleerd. Zij bestond uit acht leden, die uit hoofde van hun opleiding of functie geacht werden verstand te hebben van onderwijs. Zo was dr. Boudewijn Dobbelaer de Wind lector aan de Illustere School en zaten mr. Jan Adriaan Moens en ds. Dideric Muntendam in het bestuur van respectievelijk de Latijn se en de Franse school. Mr. Justinus Reitz was advocaat, Alexander Johan Sinclair secretaris van de afdeling Middelburg van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, dr. Adriaan Snouck Hurgronje was predi kant en Ernestus Petrus Cremer gemeen tesecretaris. Nummer acht was David Borking, houder van de Franse school voor jongeheren. Maatschappelijk gezien stond hij in dit deftige gezelschap onder aan de ladder. We kunnen ervan uitgaan dat Borking op voorspraak van de schoolopziener was benoemd: hij was immers de enige die het onderwijs werkelijk uit de praktijk kende en die op de hoogte was van de eisen die de nieuwe wet aan scholen en schoolmees ters stelde. De wet van 1806 bepaalde dat de mate van bekwaamheid in vier rangen werd uit gedrukt. Met goed gevolg deed Borking op 28 april 1808 examen voor de eerste, de hoogste rang, wat inhield dat hij behalve de gewone lagereschoolvakken ook aard rijkskunde, geschiedenis, wis- en natuur kunde, 'het gezang' en de Franse taal mocht onderwijzen. Hij behoorde tot de zeer weinigen - in Zeeland waren het er in de eerste helft van de negentiende eeuw slechts vijf - die de eerste rang bezaten en aldus "uitmuntten in beschaafdheid des verstands."

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2003 | | pagina 13