"Gelijk hier alles kunstmatig is... Een brief uit Rochester naar Ter Buttinge "De kleeding der Amerikanen is zwierig en in den zomer zeer dun. De werkman draagt dan veeltijds niets dan een hemd, broek en stroohoed en voor de fatsoenlijke vrouw is het geen schande niets over het hemd te hebben dan een dun katoenen japon en met bloote voeten in de schoe nen." Het is december 1849 als de Oost- kappelaar Adriaan Zwemer deze zinnen op het papier zet in zijn nieuwe woonplaats Rochester, in het noorden van de staat New York. In een brief van 36 bladzijden schrijft hij over zijn belevenissen en die van zijn jonge vrouw Kaatje Boon vanaf hun aankomst in Amerika in augustus dat jaar. In september 1849 zijn ze in Roches ter getrouwd. De brief is geadresseerd aan zwager Marinus Boon, die woont in de smidse van Ter Buttinge. Een wereldse omgeving Het was een verre, vreemde wereld waar Adriaan en Kaatje in waren beland. Niet alleen waren ze in een maatschappij terechtgekomen die veel minder hiërar chisch gestructureerd was dan de Neder landse, ook heerste in de snel groeiende boom-town Rochester (35.000 inwoners in 1849) een heel andere mentaliteit dan in het plattelandse Walcheren. "De gods dienst wordt hier wel veel betracht en de kerken druk bezocht, maar het algemeen der natie geeft door daden te kennen, dat dit 's lands gewoonte en geen godzaligheid is." Adriaan en Kaatje waren lid geweest van de Christelijk Afgescheiden Gemeente van Middelburg en hadden de overtocht gemaakt in een gezelschap dat onder lei ding stond van een in Michigan beroepen predikant, ds. Hendrik Klijn. Een gezel schap van vrome mensen, die in geval van nood gezamenlijk in gebed gingen - en dat was gedurende de zeereis van 37 dagen op het houten schip de 'Leyla' diver se keren het geval geweest. Er waren ouderlingen bij en zes van de opvarenden zouden later in Amerika opgeleid worden tot predikant: twee broers Moerdijk, twee broers De Pree, een Huyssoon en Adriaan Zwemer zelf. De meeste metgezellen van Adriaan en Kaatje waren Zeeuwen - als medepassagiers noemt Adriaan verder nog een zekere Kolijn, een M. Braam en de familie Kotvis. In eerste instantie waren Adriaan en Kaat je ook helemaal niet van plan om in het gecultiveerde oosten van de Verenigde Staten te blijven. "We dachten," zo schrijft Adriaan in zijn boek Voorgeslachten en Herinneringen van de familie Zwemer- Boon, "dat onze reis uit het Vaderland zou eindigen in de 'Kolonie in Amerika', een naam die toen [in Nederland] gelijk stond met de oudtijds beroemde Broederge meente van de Hernhutters. De leiders van ons reisgezelschap, als Kotvis en Lankes- ter en anderen, hadden geen andere gedachten en spraken nergens anders over. In eene ernstige discussie op het schip over het doel der 'Emigratiebewe ging', zeide Kotvis: De tijd is gekomen dat de getrouwen van Gods volk zullen moe ten wonen in de holen der aarde. En indien ze op wereldschen vooruitgang of genot rekenen, zal God wegblazen al de gemaakte plannen van menschen." Adriaan en Kaatje hadden in een opwelling besloten om in Rochester te blijven. Rochester lag aan een van de meest gangbare routes naar Michigan en tijdens

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2001 | | pagina 5