beurt weer verantwoording schuldig was
aan de minister.
De stedelijke overheid van Middelburg
moest samen met het Armbestuur voor
lokalen zorgen. Het stadsbestuur stelde
enkele vertrekken in het Weeshuis ter
beschikking. Dit pand stond op de plek van
het huidige verpleeghuis aan het Noord-
poortplein. Ook mocht men gebruik maken
van de tuin die achter het Weeshuis lag.
Deze tuin werd ingericht als kruidentuin. Er
kwamen vierhonderd verschillende kruiden
in voor. Het Weeshuis was omstreeks 1600
gebouwd. Behalve als weeshuis heeft het
ook nog als werkhuis voor bedelaars, land
lopers en 'verlaten vrouwen' dienst gedaan.
Het stadsbestuur stond behalve drie loka
len ook een slecht ingericht lijkenhuisje en
een kraamkamer voor de school af. Deze
vertrekken werden ten behoeve van de
schooi zo goedkoop mogelijk vertimmerd.
Omstreeks december 1824 kon de school
haar deuren openen. Het was een somber
en ongezond gebouw. Somber omdat de
vensters veel te weinig licht doorlieten.
Twee van de drie lokalen lagen aan de
voorkant. Op de hierbij afgebeelde voorge
vel van het Weeshuis liggen deze twee
vertrekken achter de zes ramen aan de lin
kerkant. Een van de vertrekken was vier
kant, ruim en voorzien van goede, droge
kasten. De vloer was van hout en er stond
een potkachel. Het lokaal was niet fraai
maar goed te gebruiken om college in te
geven. De kamer ernaast was kleiner. Dat
was de voormalige Regentenkamer. Ook
nu kreeg het weer een bestemming als
vergaderruimte voor bestuur en lectoren.
Met de derde zaal was het treurig gesteld.
Het was er somber, donker, vochtig en kil.
De kleine kachel kreeg het vertrek niet ver
warmd. De vloer was van steen en de rat
ten hadden er 's nachts vrij spel. De ruimte
was bedoeld om de lijken te ontleden.
Water, dat bij lijkontleding zo hoognodig is,
ontbrak. Het moest buiten het lokaal uit
een pomp gehaald worden, die in de win
ter vaak bevroren was. De vloer van het
vertrek was lang niet altijd smetvrij. In de
winterperiode kwam het wel eens voor dat
het water op de vloer bevroor. De lector
van de school, dokter J.C. de Man, schreef
erover: "Daar heb ik vele malen met mijn
vader gewerkt (les gegeven), en wij onder
vonden dan, dat onze handen, op de dik
werf door ratten afgeknaagde lijken, toch
warm werden."
Na de les en het vertrek van de lectoren
liet men wel eens clandestien punch uit de
buurt halen om zo wat vreugde in het
"doodenrijk" te brengen. Niet voor niets
werd dit lokaal de Rouwzaal genoemd. De
lijken werden door het bestuur van de
Godshuizen en de Armbesturen afgestaan
op voorwaarde dat de school de begrafe
niskosten voor haar rekening nam. Het
afstaan van dode lichamen gebeurde
alleen in de winterperiode. Het ging uitslui
tend om vreemdelingen en armlastigen
zonder familie.
Gebrekkige ruimten
Het gebouw had aan de voorzijde twee
monumentale poorten. De linkeringang
was voor de leerlingen, de rechter voor de
lectoren. De laatsten pakten meestal ook
de ingang van de leerlingen omdat ze dan
vlugger in de collegekamers kwamen.
De kraamkamer was een kleine kamer die
aan een binnenplaats lag. Het benodigde
huisraad ontbrak. Er waren ook altijd te
weinig kraamvrouwen, die nodig waren
voor de leerling-vroedvrouwen om praktijk
ervaring op te doen.