week eerder op woensdag uit Rotterdam
aangevoerd en een dag later geslacht,
nadat dit voor en na de slachting door de
keurmeesters was goedgekeurd. Het over
gebleven vlees, spek enzovoorts werd
eveneens door de politie in beslag geno
men.
In haar editie van 28 maart 1874 wist de
Middelburgsche Courant te melden dat
een van de scheikundigen die de zaak
onderzochten in de leverworst strychnine
had aangetroffen, maar dat het onderzoek
naar de aanwezigheid van dit plantaardig
gif niet de oorzaak was van het ziekte
beeld.
Dr. Seelheim trof in de onderzochte stuk
jes leverworst veel leucine (een amino
zuur) aan en meende dat dit erop duidde
dat de slager bij de bereiding lever van
een ziek varken had gebruikt. Professor
Gunning, die toevallig tijdens familiebe
zoek op de plaats van het onheil was,
werd door Justitie gevraagd ook een
onderzoek in te stellen naar de oorzaak
van de vergiftiging. Hij verrichtte het
onderzoek in zijn laboratorium in Amster
dam. Gunning verwierp de leucine-diagno-
se en vond ook geen bacterium botulinum
de 'normale' worstvergiftiger. Ook strychni-
nevergiftiging was uitgesloten. De enige
conclusie die hij trok was dat er een merk
waardig scheikundig verschijnsel aan de
onderzochte worst was waar te nemen dat
bij gezonde worst en andere vleessoorten
niet werd aangetroffen.
Dr. A.A. Fokker en dr. J.P. Berdenis van
Berlekom schreven in opdracht van de
afdeling Zeeland van de Maatschappij tot
Bevordering der Geneeskunst een rapport
over leverworstvergiftiging, dat werd gepu
bliceerd in jaargang 1874 van het Neder-
landsch Tijdschrift voor Geneeskunde. Zij
konden geen duidelijke oorzaak vinden
maar spraken wel een vermoeden uit. De
auteurs meenden dat ten gevolge van een
of andere ziekte een septisch gif (verwant
aan dat van lijken) aanwezig moet zijn
geweest in de ingewanden van het dier
waaruit de leverworst was bereid en dat dit
gif na vermenging met andere ingrediënten
van de worst door omzetting van de proteï
ne-lichamen of andere oorzaken, elke dag
sterker werd.
Een dergelijke leverworstvergiftiging is
daarna nooit meer voorgekomen in Middel
burg en vermoedelijk ook niet elders in
Nederland.
Slagersfamilie Van Os
De Joodse slager Levi van Os werd gebo
ren op 14 januari 1848 in Vlissingen als
zoon van slager Israël van Os en Helena
Lansberg. Zijn ouders waren gehuwd in 's-
Gravenhage en omstreeks 1840 of mis
schien nog eerder naar Vlissingen vertrok
ken. Levi verhuisde op 26 april 1872 naar
Brussel (mogelijk voor een slagersoplei
ding?) en keerde op 15 maart 1873 weer
terug naar Vlissingen. Op 28 oktober 1873
vestigde hij zich in Middelburg aan de Lan-
gedelft B 120, in het pand De Olyfboom,
waar Frederik Plankeel eerder een 'koeke-
bakkerswinkel' had. Diens zoon Guillaume,
die in de woning boven de slagerij woon
de, was een van de eerste slachtoffers van
de leverworstvergiftiging.
Na de leverworstvergiftigingsaffaire en de
volkswoede die ontstond toen bekend
werd dat Van Os ondanks waarschuwin
gen van medici toch was doorgegaan met
de verkoop van de leverworst, werd de
grond waarschijnlijk te heet onder zijn voe
ten en op 1 mei 1874 keerde de slager
weer terug naar Vlissingen. Dezelfde