De "musschen" fladderden dus naar Engeland, België en Frankrijk en in het laatste land was men er, na de Ralley naar Parijs, zo enthousiast over, dat de Aeroclub de France besloot voor haar rekening alle proeven te doen nemen voor de service technique om licentiebouw in Frank rijk, in verband met de grote plannen, die men daar te lande met de "aviation populaire" had, mogelijk te maken. Ook naar Engeland werd de licentie verkocht. Het bleef de Scheldemus voor de wind gaan en op 18 juni 1937 lezen we in de krant, dat de heer Slot met zijn toestelletje na een geslaagde de monstratie in Engeland op het vliegveld Soes- terberg was gearriveerd. Het doel van dit bezoek was om te zien in hoeverre de nieuwe vindingen ook toepasbaar zouden zijn in de gevechtsvliegtuigen. De aan dacht van de militairen ging dan ook vooral uit naar het driewielige landingsgestel, dat nieuw was in de vliegtuigbouw. Na de demonstraties van dhr. Slot hebben een aantal instructeurs van Soesterberg met de Scheldemus gevlogen. Ook zij concludeerden dat het toestel bijzonder geschikt was voor de sportvliegerij: het was uitgesloten dat de Schel demus in een vrille geraakte, terwijl ook het afglijden practisch niet mogelijk was. Behalve het landingsgestel prezen de militairen ook het ruime uitzicht dat het toestel bood. Na een week ter beschikking van Soesterberg te zijn geweest hebben de deskundigen van dit vliegveld hun bevindingen in een officieel rap port neergelegd. Intussen had ook de K.L.M. besloten zijn pilo ten ervaring op te laten doen in het vliegen en vooral ook het opstijgen en landen met de Scheldemus. Inmiddels was De Schelde ook begonnen met de fabricage van de Scheldemeeuw, een water vliegtuigje, dat tot een der kleinste watervlieg tuigjes ter wereld gerekend kan worden. De proefvluchten van de Scheldemeeuw von den plaats vanaf het vliegkamp in Veere. In veel gevallen was het Slot zelf, die deze proefvluch ten uitvoerde. De heer Rademaker, de piloot der firma van Melle te Breskens, start voor een der proefvluchten 25

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1993 | | pagina 27