|l
Uhf^w
neren Jiii, r rr
in u)oord en beeld
In de Kroniek van Veere, het gemeentelijke
voorlichtingsblad van Groot Veere, las ik een
artikel waarin een verklaring werd gegeven van
enkele straatnamen. In dit artikel o.a. de ver
klaring van de naam Luijksberglaan. In de
toelichting wordt vermeld dat Serooskerke eer
tijds tussen twee vliedbergen was gelegen. Een
bergje dat in 1813 is afgegraven en de aan de
andere kant van het dorp gelegen 6 meter hoge
Luijksberg die in 1834 is afgegraven. De afgra
ving had plaats onder toezicht van Jhr. C.A.
Rethaan Macaré en van één van de eerste Ne
derlandse archeologen prof. Reuvens.
Gevonden werden het overschot van een zware
eikehouten paal, 15 stuks beenderen, de wervel
van een walvis en een bronzen vingerring.
Jhr. Rethaan Macaré trok hieruit de conclusie
dat de Luijksberg een overblijfsel was van een
voormalige Germaanse offerplaats. Tot zover
de Kroniek van Veere.
Zo'n naamsverklaring is natuurlijk erg aardig
maar zet de lezer wel aan het denken. Kun je
zo'n vergaande conclusie trekken aan de hand
van die aangetroffen voorwerpen en waarom
trokken deze geleerden deze conclusie?
Nieuwsgierigheid, twijfel, scepsis en ongeloof
bij ondergetekende.
Op zoek naar aanvullende informatie stuitte ik
op een artikel uit 1859 van de hand van Jhr.
Rethaan Macaré in "Vroegere en latere mede-
deelingen, voornamelijk in betrekking tot Zee
land", uitgegeven door het Zeeuwsch Genoot
schap der Wetenschappen.
Rethaan Macaré acht zich gelukkig dat hij in
staat is om verslag te doen van het oordeel van
prof. Reuvens en van de gevonden voorwerpen
maar tekent daarbij aan dat hij het overlijden
van de professor, zo kort na het onderzoek, diep
betreurt en dat hij ervan overtuigd is dat veel
kennis voor de wetenschap hierdoor is verloren
gegaan.
De 15 beenderen, die aan een kant plat geslepen
waren en aan beide zijden met gaten doorboord,
bleken tot schaatsen verwerkte paardebotten te
zijn. Uit het verdere van het verslag meent
Macaré te moeten concluderen dat de vliedberg
als begraafplaats of als offerplaats voor Ger
maanse of Druidische eredienst moet worden
aangemerkt en wel op de navolgende gronden:
1. de plaatsbenaming van de streek waarin de
Luijksberg gelegen was.
2. op het waarschijnlijk terugvinden van de
offersteen die vroeger op of in de berg
aanwezig kan zijn geweest.
16