Langlopende pachtrelaties domineerden in die
tijd, en hadden een sterk conserverende invloed.
Nog tot ver in de zeventiende eeuw werden de
marginale poelgebieden landschappelijk uitge
buit door moernering, waarbij veen onder de
klein vandaan werd gegraven. Maaivelddaling
en een hollebollig reliëf waren het gevolg. Voor
de landbouw was dat natuurlijk funest. Maar
ook de kwalijke waterstaatkundige gevolgen
deerden de buitenplaatsbezitters, de machtigste
groep op het eiland, niet. Betere ontwatering
van de poelen zou namelijk hun akkerland en
hun tuinen op de hogere kreekruggen onaan
vaardbaar doen verdrogen, en daarom hielden
zij dergelijke plannen tegen. Stiefmoederlijke
behandeling en lage opbrengsten van het gras
land in de poelen vormden dus de keerzijde van
de medaille. Pas in 1929, met de komst van het
eerste gemaal Boreel, veranderde dit alles wezen
lijk. Tot dan toe bestond er een scherpe land
schappelijke tegenstelling tussen ruggen en poe
len op het eiland. Het waren twee werelden, ook
ekonomisch, sociaal en politiek gezien. Een
kwestie van macht!9
De juiste verstaander heeft hopelijk begrepen
dat ik hier bewust wat heb overdreven. Je kunt
natuurlijk ook in geheel andere termen over het
Walcherse landschap spreken. Toch leek het me
goed ook deze benaderingswijze eens even te
volgen.
In elk geval leert het voorgaande dat we het
verleden in relatie tot het landschap zeker niet
moeten idealiseren. Hans Warren, maar ook
bijvoorbeeld de vroegere Kamper hoogleraar
Rothuizen, mag dan vinden dat het vooroor
logse Walcheren iets had van een noordelijk
paradijs10, de sociale en ekonomische omstan
digheden waren er voor een groot deel van de
bevolking allerminst paradijselijk.
Het voordeel van enig historisch besef is ook
dat het leert relativeren. Het maakt duidelijk
dat verandering een wezenskenmerk is van het
cultuurlandschap. Enerzijds valt vol te houden
dat het afgraven van een Walcherse binnendijk
zoveel is als het ruw scheuren van een bladzijde
uit een geschiedenisboek. Anderzijds komen we
al in de veertiende eeuw zogenaamde zaaidijken
tegen. Dat betekent dat de praktijk van het
afgraven van binnendijken al oud is. En dat
maakt het niet zo eenvoudig om hedendaagse
praktijken van afgraven met kracht van argu
menten te bestrijden.
Historisch besef leert ons tevens dat bezorgd
heid om het Walcherse landschap niet iets is van
vandaag of van gisteren. Bezorgdheid was er
ook al eergisteren. In de Franse tijd, met het
verval van de buitenplaatsen, ging het snel ber
gafwaarts met het Walcherse landschapsschoon.
Veel gebouwen werden gesloopt, bos op de bui
tenplaatsen gerooid en omgezet in akkerland.
Rond 1824 waren er nog maar ongeveer 45
buitens over van de ooit (in totaal) circa 250.
Ook in het begin van onze eeuw was er gerede
aanleiding tot bezorgdheid. Sommigen verge
leken toen de kaalheid van het eiland met de
vroegere bomenrijkdom. De cultuurhistoricus
Huizinga zoals u weet bekend met Walche
renhad het in 1911 zelfs over de "sloopings-
woede" die landschappen als dat van Walche
ren bedreigde, en die het beroofde van een "vaag
romantisch element"11. Vooral de slinkende
oppervlakte bos bracht sommigen in die jaren
tot verontrusting. In 1913 werden de vier rijen
bomen op de dijk tussen Nieuwland en Oude
dorp gerooid; een "kostelijk laanmonument"
aldus gesloopt12. In 1916 kunnen we lezen over
de Walcherse boer die de slanke abelen overal
uitroeit. Hij "maakt het land ieder jaar armer
aan natuurschoon, helpt krachtig mede Wal
cheren te metamorphoseeren van een lustwa
rande in een troostelooze kleiwoestijn"13.
Weest u overigens gerust: de schuldigen werden
ook in heel andere dan landbouwkringen aan
gewezen. Namens de vereniging Nehalennia
"tot Instandhouding en Bevordering van Wal-
cheren's Natuur- en Stedenschoon" werd in
1913 de stelling verkondigd: "Niet alleen uit
aesthetisch, doch ook uit moreel oogpunt ver
dient de bevordering van het vreemdelingen
verkeer afkeu-ring14. Ook op dit punt is er dus
vandaag niets nieuws onder de zon. Te uwer
informatie nog: van deze vereniging maakten
onder anderen deel uit Domburgs burgemeester
Van Voorthuysen, later zijn Vlissingse collega
Van Woelderen. Secretaris was B. von Brucken
Fock.
Tot zover het verleden van het landschap. Nu
een enkel woord over het heden en over de
toekomst van het landschap.
Heemkunde beperkt zich zeker niet tot het ver
leden. Mijn woordenboek zegt zelfs dat heem
kunde is: "lokale, folkloristische aardrijkskun
de"19. Toch, wanneer het om onze hedendaagse
leefomgeving gaat, laten we het snel afweten.
Aan de ene kant laten we het denken over aan
7