opende de cipier voor hen de deur van de trap
die naar boven leidt "en die behoorlijk gesloten
was, zonder aan dezelve eenig het minste teeken
van force of braak was te bespeuren".
Vervolgens gingen zij de trap op naar boven en
kwamen ze bij de grote kamer aan de voorzijde
van de gevangenis, waar Wursten had gezeten.
Ze bekeken aandachtig de deur en het slot,
maar zagen hieraan geen sporen van de uit
braak. Het slot was goed dicht. Wel zagen ze dat
het schaftgat openstond en de grendels niet
waren toegeschoven. Ze betraden de kamer.
Daar zat een andere gevangene, genaamd Pe
trus Johannes Egter, die met Wursten de kamer
deelde. Hij verklaarde dat Wursten door de
deur was ontkomen. De heren richtten hun
"oculaire inspectie" wederom naar de deur.
Deze werd nog eens goed aan de binnen- en de
buitenkant bekeken. Vanaf de binnenkant kon
heel gemakkelijk, via het schaftgat, de beide
grendels aan de buitenkant worden openge
schoven en kon men zo de sleutel van het slot
omdraaien, maar Geene en Loke konden geen
sporen van geweld of ontzetting bespeuren.
De heren verplaatsten hun onderzoek naar de
overloop en stuitten op de zoldertrap. De deur
naar de zolder stond open en vertoonde geen
sporen van uitbraak. Ze gingen naar boven en
kwamen uit op een smalle doorgang, waar een
dakvenster is, voorzien van een grendelslot, dat
uitkomt boven de goot tussen de twee achter
daken van de gevangenis. Het grendelslot van
het raam was open, maar vertoonde geen spo
ren van ontsnapping. Zij openden het venster en
zagen dat via de goot de geveltrappen aan één
van de achtergevels van de gevangenis kon
worden bereikt en dat vervolgens via deze gevels
het afdak van het huis, dat achter de gevangenis
was gelegen, kon worden bereikt. Een van de
oude planken die over de goot lag, zogenaamde
sneeuwplanken, was kapot getrapt.
Na het eten keerden Geene en Loke terug naar
de gevangenis. Ze hadden nog een aantal
vragen. Ze lieten Egter bij zich komen en
vroegen hem alles te vertellen wat hij wist over
de ontsnapping van zijn kamergenoot. Hij ver
klapte het foefje waarmee Wursten het sluiten
van de deur van de kamer wist te verhinderen.
Met behulp van een houtblokje, dat hij in het
gat van de muur, waarin de schieter van het slot
gaat, had gestopt, voorkwam hij dat de deur in
het slot viel. Dat probeerden de heren ook en
inderdaad; de deur viel wel dicht, maar kon niet
met de sleutel op slot worden gedraaid. Als de
cipier, volgens zijn instructie, de deur op slot
had gedaan, dan had hij ontdekt dat er iets niet
in orde was.
Geene en Loke lieten Egter het mes zien, dat
buiten de gevangenis was gevonden en vroegen
of hij het voorwerp herkende. Hij verklaarde
dat dit inderdaad het mes van Wursten was dat
hij in de nacht van zijn ontsnapping bij zich had.
Opmerkelijk is dat in het proces-verbaal de zin
"waardoor hij Egter geintimideerd was gewor
den" doorgestreept is. Of Wursten weer is opge
pakt en of de nalatigheid van de cipier is bestraft,
vermelden de archieven niet.
In het volgende nummer van "De Wete" de
ontsnapping van Thomas Johnston.
Bron: Rijksarchief in Zeeland, Archief van het Departe
mentaal Gerechtshof van Zeeland, opgenomen in Rechter
lijke Archieven Zeeuwse Eilanden (inv. nr. 14 en 29).
L.M. Holle stelle
't Is een stille veger"
Letterlijk wordt hiermee een W.C.-ruimer be
doeld, die in het donker zijn werk doet.
Figuurlijk gaat het om een persoon, die 's nachts
een bezoek brengt aan een prostituée.
,,Die vent is een kotloper"
Die man is een bordeelbezoeker.
„Di 'ouwe ze kot"
Daar wordt een bordeel geëxploiteerd.
't Is een onzuvere s/ut te".
Dit werd gezegd van een vrouw, die het op
zedelijk gebied niet zo nauw nam. „Een slutte"
is volgens het „Woordenboek der Zeeuwse Dia
lecten" een sullig, sukkelachtig vrouwtje.
13