DE MEEKRAPCULTUUR TE MIDDELBURG EN OMGEVING
overgebracht naar de Centrale Duitse Oorlogs- Bron: Gemeente-archief Vlissingen
begraafplaats IJsselstein, gemeente Venray.
Daar, direct na de ingang, rusten de bezetters
van Walcheren met bijna 31.000 andere leden
van de voormalige Weermacht. Op hen zijn van
toepassing de woorden uit het boek Job 7 vers 10:
Nimmer keert hij terug naar zijn huis
Nooit ziet zijn woonplaats hem weer.
Geraadpleegd: Duitse Bibliotheek, Den Haag
Sectie Militaire Geschiedenis, Den
Haag
Kaartenkamer Afdeling Geografie
van de Rijksuniversiteit Utrecht
Utrechtse Openbare Bibliotheek,
Utrecht.
Jules Braat
In hetZeeuws Tijdschrift" 1992, nr. 1 staat een
interessant artikel, getiteld „Een Middelburgse
meestoof met een VOC verleden", van de hand
van de hand van A.F. Franken.
Op enkele onderdelen behoeft zijn relaas echter
bijstelling. Zo beweert Franken: „Terwijl op
Schouwen-Duiveland en Tholen van oudsher
meekrap werd geteeld, was dat heel ongebruike
lijk op Walcheren". Ook spreekt hij van „de
sedert de 16e eeuw geheel van Walcheren ver
dwenen meekrapcultuur". Franken volgt hier
mee de opvattingen van oudere schrijvers als
bijvoorbeeld De Kanter en Ab Utrecht Dressel-
huis en Boerendonk -de laatste noemt hij overi
gens niet-.
De meekrapcultuur is in vroeger eeuwen heel
belangrijk voor Zeeland geweest. Meekrap, een
wat op kleefkruid gelijkende plant, gedijt goed
op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden.
Het ging bij de teelt hiervan om de wortels, die
met een speciale spade (de „mêêspae") werden
uitgegraven. De wortels werden gedroogd en
vervolgens fijngemalen. Dit proces vond plaats
in langgerekte schuurvormige bedrijfsgebouwen,
de zogenaamde meestoven. Van het aldus ver
kregen poeder werd een roodvervende kleurstof
vervaardigd, die o.m. werd gebruikt voor het
verven van textiel. Omstreeks 1870 ging de mee
krapcultuur teniet doordat de rode kleurstof
goedkoper op chemische wijze vervaardigd kon
worden.
Al in de oudste Middelburgse stadsrekeningen
(1365-1366) wordt over mee of meekrap ge
sproken. Volgens diezelfde stadsrekeningen wa
ren er in 1455 meestoven in Middelburg, in 1472
was er één tussen de Gortstraat en de Geere.
Ook in later eeuwen was er sprake van meekrap-
handel èn meekrapteelt in Middelburg en om
geving. De teelt alhier was veel kleinschaliger
dan op Tholen en Schouwen-Duiveland en eco
nomisch vermoedelijk niet erg belangrijk. Toch
is er tot eind 18de eeuw in de nabijheid van
Middelburg meekrap verbouwd.
In 1671 werden twee keurmeesters aangesteld
om „alle meebalen, die van andere plaatsen hier
te koop komen", te keuren. De stadsregering
van Middelburg besloot in 1689 de mede te
verpachten en er accijns op te heffen. Een jaar
later werd een verzoek tot een verbod op het
planten van meekrap afgewezen. Nog in 1733
wordt over een concept-plakkaat „rakende de
culture en negotie van de mee" gesproken.
Buiten de stad, in de Middelburgse Polder,
bevonden zich in de 17de en 18de eeuw mee
stoven. Die op de dijk van de Nieuwlandse-
polder is afgebeeld op een prent in de bekende
kroniek van Smallegange (1696). De economi
sch malaise van de jaren tachtig en negentig van
de 18de eeuw zal ook het einde van de meekrap
cultuur in Middelburg hebben betekend.
Na een afwezigheid van enkele decennia nam
men in 1820 opnieuw proeven met de meekrap
cultuur. In 1825 was er een kleine aanplant en in
1828 startte de meestoof nabij het Balkengat
achter de Kinderdijk, die het tot 1874 uithield,
waarvan Franken in het bovengenoemde arti
kel de geschiedenis beschrijft.
Midden vorige eeuw werd een garancine-fabriek,
14