van oorlog. Uitvoering van de plannen was vanuit militair-strategisch oogpunt niet wense lijk. Vermoedelijk was daarmee voor de rege ring de kous af. Bij een schrijven van de minister van Binnen landse Zaken werd hun dan ook meegedeeld, dat koning Willem II niet gunstig kon beschik ken op hun verzoek. Dronkers en Van Sorge lieten zich niet ont moedigen. Zij besloten hun plannen een minder ver strekkend karakter te geven. Twee jaar later richtten zij zich opnieuw met een soortgelijk verzoek tot de koning. De aanvraag voor een afdamming van de Oosterschelde lieten zij nu echter achterwege. In Den Haag reageerde men nu positiever. Een staatscommissie, "wier mandaat strekte om den zaak met den meesten ernst te onderzoeken", bracht eind 1845 rapport uit. Een van haar bevindingen was, dat de afdam ming van het Sloe geen noemenswaardige ver andering in de meer noordwaarts gelegen Zeeuw se stromen teweeg zou brengen. Op 11 maart 1846 kregen Dronkers c.s.' van de koning een concessie verleend voor een spoor weg van Vlissingen, via Middelburg op Venlo en Maastricht; verder voor de direct daarmee verband houdende haven- en kanaalwerken. Gouverneur Van Vredenburch schreef enkele weken later opgetogen aan de koning in zijn jaarverslag over 1845: "De gunstige beschikking van Uwe Majesteit in het onlangs verleenen van concessie aan de Heeren Dronkers c.s. voor den aanleg van eenen spoorweg van hier naar de Rhijnstreken, met den aankleve van dien, heeft de hoop doen ontstaan, dat de toekomst ten deze aanzienlijke verbetering zal aanbrengen". Heel even was Dronkers het middelpunt van feestelijke activiteiten, die getuigden van de hoop en de vreugde in de Zeeuwse hoofdstad. Al spoedig stond hij weer met beide benen op de grond. Nieuwe tegenslagen stonden hem te wachten. Velen, onder wie invloedrijke politici, begroetten zijn plannen als een hersenschim. Hij viel ten prooi aan bespotting en werd op allerlei wijzen bestreden. Daarnaast bestond er een groot spoortechnisch probleem. Dronkers diende in opdracht van de staat een zogenaamd breed spoor aan te leggen. Dat sloot evenwel niet aan op het Duitse net. De lijn werd daarmee minder interessant, wat mede het gebrek aan belangstelling van kapitaalbe zitters verklaart. En de regering, die dankzij een forse pilotieke ingreep van minister Van Hall in 1844 de Nederlandse staat ternauwernood voor een bankroet had weten te behoeden, wenste evenmin het toenmaals enorme bedrag van 4 miljoen gulden voor te schieten. De gouverneur bleef echter vertrouwen houden in Dronkers' plannen. De wens was daarbij de vader van de gedachte. Eind maart 1847 schreef hij de koning: "Het zal Uwe Majesteit uit het voren gemelde blijken, dat er grote behoefte aan opbeuring van den handel in dit Gewest bestaat. Ik vrees, intusschen, dat alle pogingen daartoe vruchte loos zullen blijven, zonder de aanwending van krachtdadige middelen. De hoop is daartoe steeds gevestigd op de verwezenlijking van de geprojecteerde, naar de Rhijnstreken leidende IJzerbaan, in verbinding met het daarbij beho rende kanaal in het Eiland Walcheren. Van welk overgroot belang voor den algemeenen handel, ook voor het buitenland, die Spoorweg wezen zou, is niet alleen door deskundigen, in menige opzigten, in brochures en andere be- toogen aangeduid, maar ook, als het ware, zeer onlangs nieuw overtuigend bewezen, in betrek king tot de gunstige ligging en gesteldheid van Vlissingen, in wier haven, gedurende den Win ter, onderscheidene Zeeschepen met volle ladin gen, verblijfplaats hebben gevonden, terwijl de havens, werwaarts die schepen eene bestem ming hadden, onder anderen Antwerpen, door vorst en ijsgang ontoegankelijk waren geworden. Langs den Spoorweg zoude onder alle omstan digheden, ook in den winter vanuit Vlissingen de handelsondernemingen geregeld, vooral naar het uitgebreide Duitschland, voortgang kunnen erlangen, op eene wijze die, zoo ik mij niet vergis, nergens elders zijnsgelijke zoude hebben". Het in dit toekomstvisioen doorklinkende opti misme stond helaas haaks op de werkelijkheid. Tegenstand en gebrek aan geld nekten Dron kers' plan en rangeerden het op een zijspoor. Op 6 oktober 1849 werd de concessie ingetrokken. Alles leek tevergeefs te zijn geweest. Als een onverbeterlijke optimist, die heilig gelooft in zijn plannen, gaf Dronkers ook nu de moed niet op. Terecht, want hij kreeg langzaam aan meer medestanders. "In het begin van de 10

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1992 | | pagina 12