opvatting te bevestigen. Niettemin zijn heden
daagse historici meer en meer geneigd te gelo
ven, dat die onmiskenbare achterstand in ont
wikkeling op industrieel-technologisch gebied
niet zozeer of tenminste niet alleen een gevolg
was van de geringe ondernemingszin van de
gemiddelde Nederlander, maar veelmeer te wij
ten was aan de ongunstige interne en externe
economische condities waarmee Nederland te
kampen had. Hoe tegenstrijdig het ook moge
lijken, de Nederlandse economie was te goed
ontwikkeld om de noodzakelijke uitdaging voor
een snelle economische groei door te kunnen
maken. Daarnaast was Nederland in zekere zin
ongunstig gelegen: de snelle industriële ontwik
keling in Engeland, België en in mindere mate
Frankrijk ging haast letterlijk aan haar neus
voorbij. Tenslotte wordt ook nog gewezen op
het gebrek aan eigen grondstoffen en een tekort
schietende infra-structuur.
Van de door Beets en Potgieter in licht-ironi-
sche bewoordingen geschetste geest van luste
loosheid was evenwel lang niet overal sprake.
Toen bijvoorbeeld de eerste treinreizigers zich
van Haarlem naar Amsterdam lieten vervoeren,
zaten twee Middelburgse ondernemers te broe
den op grootse plannen. Dirk Dronkers en
Frederik van Sorge loochenstraften ten volle het
cliché van de wat suffige en ondernemende mid
denklasse. En het was vooral dankzij de vast
houdendheid van de eerste, dat veel inwoners
van Middelburg en Vlissingen in 1867 de toe
komst met hoop en verwachting tegemoet zagen.
Een nieuwe periode van economische bloei leek
in het verschiet te liggen. Met name aan Dron
kers' onvermoeibare, maar vooral ook moei
zame strijd is het nu volgende relaas gewijd.
Dirk Dronkers werd als zoon van Vincent
Dronkers en Anna Dikshoorn op 6 april 1801 te
Axel geboren. Op vrij jeugdige leeftijd ging hij
werken op het kantoor van P. van Diggelen, een
zeer bekwaam ingenieur van de Waterstaat te
Sas van Gent.
Dronkers werd door zijn inzicht en toewijding
aan zijn werk al spoedig benoemd tot opzichter
bij 's Rijks Waterstaat. Lang hield hij het daar
echter niet uit. In 1824 vroeg hij eervol ontslag.
Voortaan wilde hij als zelfstandig ondernemer
kunnen optreden.
Kort daarop, in 1826, verhuisde hij naar Mid
delburg. In eerste instantie ging hij zich bezig
houden met het indijken van polders. Zijn van
jongsaf aan opgebouwde kennis over oever
defensie kwam hem daarbij goed van pas. Hij
keek echter over de traditionele grenzen van de
waterstaat heen. Toen de aanleg van spoorwe
gen na 1830 ook in Nederland een meer serieus
punt van discussie werd, rijpte in zijn scherp
zinnige geest het voornemen om Zeeland door
een "ijzeren weg" met het vasteland te verbinden.
Samen met zijn vriend Frederik van Sorge
begon hij zijn ideeën uit te werken en aan het
papier toe te vertrouwen. Dat laatste was vooral
het werk van Van Sorge. Een man, die eveneens
gespeend was van iedere vorm van apathie of
passiviteit. Zo combineerde deze in 1839 werk
zaamheden als kruidenier, secretaris van de
gemeente Biggekerke, directeur van de door
hem in dat jaar opgerichte Nederlandse Vee
verzekeringsmaatschappij en een redacteur
schap op free-lance basis van de Vlissingsche
Courant. Beide Middelburgers zaten vol idealen
en in hun beleving realiseerbare denkbeelden.
Beiden meenden een bijdrage te kunnen leveren
aan de economische vooruitgang van hun pro
vincie en hun land.
Maar terwijl Van Sorge meer een man van het
papier en de theorie was, hield Dronkers zich
vooral bezig met de praktijk. De grenzen van
het op dat moment als praktisch mogelijk
geachte overschreed hij echter schromelijk.
Alleen op die manier kon hij over grootse
plannen denken en er in geloven. Wat in de ogen
van velen op een utopie leek, was naar zijn
mening een haalbare kaart.
De geografische compositie van Zeeland was
niet van dien aard, dat de aanleg van een
spoorlijn direct voor de hand lag. Dronkers en
Van Sorge onderkenden, dat er een aantal
waterstaatkundige werken moest worden uitge
voerd alvorens men met een spoorweg Walche
ren en Zuid-Beveland kon ontsluiten.
De afdamming van het Sloe en van de Ooster-
schelde richting Noord-Brabant warende eerste
voorwaarden. De aanleg van kanalen door
Walcheren en Zuid-Beveland vormde daarnaast
de logische consequentie daarvan.
Toen in het jaar 1840 de plannen dienaangaande
ver genoeg waren uitgekristalliseerd, verzoch
ten Dronkers en Van Sorge in uitvoerig adres
aan de koning om vergunning tot:
- het graven van een kanaal van Vlissingen
naar Middelburg
- de afdamming van het Sloe
- het dichten van het vaarwater tussen Bath en
8