VADERTJES 'Maek da je weg komt, of je gaet onder de mispit Deze dreigende taal sprak de Walcherse boer tegen leurders en bedelaars, die tegen zijn zin zijn erf betraden. De uitdrukking is ontstaan tijdens de Franse bezetting (1794 - 1814). Elke overheersing brengt ongerief, leed en haat teweeg. Daar maakte de Franse bezetting geen uitzondering op. Onderstaand bekend liedje geeft weer, hoe er over de bezetters gedacht werd. Hop Marianneke Stroop in 't kanneke Laat de poppekens dansen! Eertijds was de Prins in 't land Maar nu de kale Fransen! Hop Marianneke Stroop in 't kanneke Laat je hemmetje luchten! Weldra komt de Prins terug En 't Franse tuig moet vluchten! Hoe was tijdens de bezetting de toestand op Walcheren? In één woord beroerd! De krijgs tucht onder de bezetters liet veel te wensen over. Vooral boeren uit de omgeving van Vlissingen ondervonden veel overlast. Vlissingen was im mers een garnizoenstad. Het vee werd door de Fransen uit de weiden gestolen. Niemand voel de zich veilig of was zeker van zijn bezit. Ook de rest van Walcheren werd getyranniseerd. De troepen gedroegen zich als rovers en plun deraars. Ze joegen boeren van hun boerderijen, slachtten het vee en gebruikten de weiden als exercitieterrein. Het rijshout, dat tot onderhoud diende van de Westkappelse zeedijk, werd ge bruikt voor wachtvuren van de beztters. Gedurende de maand januari van het jaar 1814 werden elke werkdag 100 boeren gedwongen met paard en wagen voor de bezetters te rijden. Zij moesten zich op 't Molenwater te Middelburg vervoegen, waar zij hun orders van de Fransen kregen. Naast moedwillige vernielingen en beslagleg gingen had het verblijf van de bezetters Zeeland reeds in 1795 meer dan 900.000,gekost. Het meeste leed werd veroorzaakt als een zoon, broer of vader gedwongen werd in vreemde krijgsdienst te treden. Velen werden naar het front gestuurd en keerden nooit meer terug. Het zal de lezer duidelijk zijn, dat de bevolking van Walcheren met grote minachting op de bezetters neerkeek. Jan Vader heeft een verhaal opgetekend, waar uit deze minachting blijkt. Hij heeft het verhaal van zijn grootvader (geboren 1797) gehoord. Het is als volgt: Tijdens de Franse overheersing woonde vlak bij Meliskerke een boer, die weduwnaar was, met zijn volwassen dochter. Zij moet een schoon heid geweest zijn. Velen vroegen om haar hand, maar altijd was haar antwoord: Nog niet! De bezetters bewonderden haar ook. Ze kreeg meer belangstelling voor hen dan voor haar manlijke dorpsgenoten. Reden hiervan was: haar broer, die destijds gedwongen was soldaat te worden in het Franse leger, was gesneuveld. In het geheim bracht ze op donkere avonden of in de nacht Franse soldaten mee naar de boerderij. Deze keerden nooit meer terug naar hun kampement. Ze bleken spoorloos verdwe nen te zijn. Voor de bezetters, die een onderzoek instelden, bleef het een onoplosbaar raadsel. Niemand had ooit één van de vermisten in gezel schap van de knappe en verleidelijke Walcherse gezien. Daar zorgden vader en dochter wel voor. Alleen zij wisten wat zich in het duister had afgespeeld. Sinds de dag dat zij hoorden, dat zoon respectie velijk broer gesneuveld was, haatten zij alles wat Fransoos was. Samen maakten zij een plan. Zij gebruikte haar schoonheid om de argeloze 12

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1990 | | pagina 14