waardigen van Velsen', de zoon van de overledene en pas in het voorjaar over te gaan tot de aanstelling van een nieuwe onderwijzer omdat dat een gunstiger seizoen is. Op 9 februari 1828 stelt de schoolopziener voor de termijn van sollicitatie te doen eindigen op 2 maart en het vergelijkend examen te houden op 31 maart. De burgemeester stelt echter voor in verband met het jaargetijde, alles een maand op te schuiven, door de tijdelijke waarneming zou dit zeer gevoeglijk kunnen, hetgeen gebeurt. Op 28 mei 1828 stuurt de Gouverneur van de Provincie Zeeland, mr. E. Baron van Vredenburch, de volgende brief aan B. en W. van Aagtekerke: 'Zijne Excellentie de Minister van Binnenlandsche Zaken bij dispositie van den 16de dezer no. 177 goed gevonden hebbende om uit kracht van art. 2 van Zijner Majesteits Besluit van den 20 Maart 1814 no. 2 autorisatie te verlenen tot het aanstellen van Adri van Velsen, bezittende den derden rang tot schoolonderwijzer te Aagtekerke, heb ik de eer Uw Ed. hiervan te informeren met uitnodiging om zulks ter kennis van den Raad uwer gemeente te brengen, ten einde te zorgen dat alsnu in de bestaande vacature onverwijld worde voorzien. Ik zal dadelijk van Uw Ed. inwachten eene opgave van den dag op welken de voornoemde schoolonderwijzer zijne bediening zal hebben aanvaard'. Op 4 juni 1828 wordt dan benoemd en aangesteld tot onderwijzer Adriaan van Velsen, hij heeft de benoeming dadelijk aanvaard en is meteen in funktie getreden. Hij is op die datum tevens tot koster en voorlezer, klokluider en kloksteller benoemd door de kerkeraad. Later wordt hij ook nog kerkelijk ontvanger en ontvanger van het armbestuur. Instructie voor de onderwijzer Op diezelfde datum is ondertekend aan de ene kant door A. van Velsen, aan de andere kant door burgemeester, assessoren en verdere leden van het gemeentebestuur en door de leden van de kerkeraad een 'Instructie van den te beroepen schoolonderwijzer, voorlezer en koster mitsgaders klokluider en kloksteller der gemeente Aagtekerke'. 'De te beroepen schoolonderwijzer zal gemeten de navolgende jaarlijkse tractementen als: le. ƒ.100,- uit het plaatselijk budget 2e. 62,- uit het kerkfonds 3e. 50,- van het Gouvernement, zoo lang zulks door hetzelve wordt betaald, doch wanneer zulks mogt ophouden, wordt het door de gemeente niet goed gedaan; daar en tegen zal hij verpligt zijn zich te gedragen aan de navolgende bepalingen'. En dan volgen negen artikelen die gelden voor kerkelijke funkties. 'Als schoolonderwijzer zal hij zich generalijk moeten gedragen naar de bestaande orders door het Gouvernement op het stuk van onderwijs gegeven of nog te geven en vervolgens naar de bepalingen hierna volgende'. En dan volgen tien artikelen. Als meest in het oog springende artikel geven we artikel 6 weer: 'Alsmede zal hij kinderen leeren: Het onze vader, de 10 geboden, de 12 artikelen, het avond- en morgengebed, de gebeden voor en na den eten, als ook wekelijks de vragen opzeggen, zoo en bekwaam in het buitenleeren zijn den Zondag voor den catechismus die den volgende Zondag zal verhandeld worden'. Dit artikel is bijna hetzelfde als voorkomt in 'Schoolreglement en plakaat van Zeeland' van 8 februari 1583. De hele 'Instructie' ziet er wel iets anders uit dan de 'Verordening regelende het openbaar onderwijs' en de 'Instructie voor het Hoofd des Openbare School', vastgesteld oor de gemeenteraad van Aagtekerke op 15 april 1882. We kunnen nog alles behalve spreken van 'de neutrale staatsschool', een school zonder godsdienst was in die tijd ook ondenkbaar. 7

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1987 | | pagina 9