Wat weten we van de Keldermansen en hun bouwactiviteiten?. Zijn het inderdaad allemaal 'mythen, geconstrueerd in de 19de eeuw', zoals een cynische stadsarchivaris van Mechelen mij enkele jaren geleden toevoegde, of is er toch meer bekend?. Onze huidige kennis omtrent dit onderwerp wordt samengevat in een door de Staatsuitgeverij met het Markiezenhof uitgegeven boekwerk ter begeleiding van de in de aanhef genoemde expositie. Het boek, dat onder redactie stond van H. Janse, prof. dr. ir. R. Meischke, J.H. van Mosselveld en prof. dr. F. van Tyghem (als eindredacteur trad de directeur van het Markiezenhof en gemeente-archivaris van Bergen op Zoom de heer J.H. van Mosselveld op), heet dan ook 'Keldermans. Een architectonisch netwerk in de Nederlanden'. Deze deskundigen staan borg voor een interessante bundel met een gevarieerde inhoud. In een negental bijdragen wordt op de veelzijdigheid van het Mechelse geslacht Keldermans (waarvan de stamvader Jan I, gestorven ca. 1424/1425, oorspronkelijk uit Brussel kwam: '...Jan van Mansdale die men heet Kelderken...') ingegaan. Het boek 'heeft niet de pretentie het reeds lang verbeide standaardwerk te zijn. Men zou kunnen zeggen dat onze kennis over het Keldermans-oeuvre hierin is bijgewerkt naar de huidige stand van zaken', schrijft Van Mosselveld in de Verantwoording (pag. 7). Hoewel de invloed van de familie Keldermans in het verleden wel eens tot al te grote proporties is opgeblazen kan toch gesteld worden dat zij 'een zeer belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de uitbreiding van de gotische bouwkunst in de Nederlanden in de late middeleeuwen' (pag. 12). Leden van de familie waren betrokken bij de bouw van geestelijke en wereldlijke gebouwen in Brabant, Vlaanderen, Zeeland, Holland, Utrecht en Gelderland, in steden als Bergen op Zoom, Mechelen, Leuven, Brussel, Gent, Middelburg, Zierikzee, Delft, Alkmaar, Utrecht en Culemborg. Maar wat exact hun werkzaamheden waren, daarvan weten we veel minder. Dat kon van alles zijn: Plannen en schetsen maken, steen leveren, beeldhouwwerk vervaardigen, de werkplek visiteren (de bouwmeesters reisden rond), aanwijzingen geven. De bouwers konden zowel 'artisan' (ambachtsman) als architect zijn; vaak weten we niet meer dan dat ze enige tijd bij de bouw van een bepaald object betrokken waren. In Middelburg ligt dat wat anders, want hoewel het middeleeuwse archief van die stad in 1940 verloren is gegaan, zijn we door diverse publicaties toch redelijk goed ingelicht over de werkzaamheden van diverse Keldermansen aan 'het mooiste stadhuis' van Nederland. Prof. Meischke komt met de verrassende stelling dat er geen sprake is geweest van algehele nieuwbouw van het stadhuis in de jaren 1452-1460!. 'Wij zijn er...van overtuigd dat bij deze bouwcampagne geen volledig nieuw gebouw werd gesticht, doch dat daarbij oudere bouwwerken op de hoek van de Markt en de Noordstraat gelegen, werden gehandhaafd en aangepast' (pag. 88). Helaas wordt deze these m.i. onvoldoende onderbouwd. Het verdient aanbeveling alle beschikbare bronnen m.b.t. het Middelburgse stadhuis (zoals de diverse 18de en 19de eeuwse excerpten uit de stadsrekeningen, maar ook stukken inzake latere restauraties, als de ingrijpende restauratie van Cuypers eind 19de eeuw) nog eens systematisch te onderzoeken. Zodat de wordingsgeschiedenis van 'dit merkwaardige bouwwerk, dat niet te beschouwen is als de creatie van enig bouwmeester, maar als geen ander gebouw in ons land het langdurige, boven de generaties uitgaande groeiproces van de gotische bouwkunst toont' (pag. 96), duidelijker wordt. Het aanzicht van het stadhuis van de Arnestad was in ieder geval oorspronkelijk geheel anders, o.m. vanwege de gepolychromeerde graven- en gravinnenbeelden, die tussen 1514 en 1518 in de voorgevel werden geplaatst (deze beelden, die in -vermoedelijk- felle kleuren beschilderd zijn geweest, zijn in de 18e en 19de eeuw reeds vervangen door replica's, zodat beeldhouwer Peter de Jong thans aan de vierde of vijfde generatie daarvan werkt). We stonden, heel chauvinistisch, lang stil bij het Middelburgse stadhuis. Hetgeen niet 25

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1987 | | pagina 27