Salaris en geld Het valt op dat het salaris van A. van Velsen ligt beneden het door de Commissie van Onderwijs voorgestelde van ƒ.300,-. Ook toen hij waarnemer was, verliep de betaling niet vlot, want hij ontving wel het landstraktement over het 1ste en 2de kwartaal van 1828, maar niet over het 4de kwartaal van 1827. Het is evenmin ontvangen door zijn moeder, de weduwe van de vorige schoolmeester. Door tussenkomst van de Gouverneur kan het salaris ontvangen worden bij den heer Administrateur van 's Rijks Schatkist te Middelburg. Op 20 oktober 1831 schrijft Van Velsen een brief aan de schoolopziener over zijn salaris. Hij meent dat 'vermeerdering van traktement moeilijk is vast te stellen, dewijl de turf niet altijd even duur is'. Voor de verzorging van de stoven en het vuur heeft hij van de kerkeraad maar ƒ.13,50 ontvangen. Hij meent dat hij verscheidene gemeenten kan opnoemen waar men voor dezelfde werkzaamheden veel meer traktement geniet. Per 31 oktober 1833, stellen G.S. aan de schoolopziener voor, dat de schoolonderwij zers te Aagtekerke en Zoutelande buiten de schooluren 'Biljetten voor het gemaal' afgeven (een belasting op het laten malen van graan op de korenmolens). Of dit is doorgegaan, is niet duidelijk. Het blijkt dat het schoolhoofd ook nog ontvanger is voor de gemeente, maar dit wordt nadelig geacht voor het onderwijs omdat de inwoners juist onder schooltijd de onderwijzer daarover lastig vallen. Het onderwijzer zijn bestond wel uit iets meer dan alleen lesgeven en zelfs dat gebeurde onder allesbehalve gunstige omstandigheden. De schoolopziener schrijft 15 februari 1837 aan het gemeentebestuur dat de verwarming van de school deze winter en ook vorige winter verre van voldoende was 'hetgeen ten gevolge had, dat de vingeren des kinders te stijf waren om te kunnen schrijven, en dat de kinderen zelve met minder genoegen, en daardoor met minder nut, in de school waren en het onderwijs ontvingen'. Hij stelt de gemeente voor voortaan, evenals in de andere gemeenten op het eiland, daarvoor ƒ.20,- op de begroting te zetten, 'waardoor de geheel onvoldoende verwarming der school door de brandstoffen der leerlingen wordt afgeschaft'. B. en W. schrijven 12 september 1837 aan de schoolopziener dat ƒ.15,- op de begroting voor 1838 gesteld zal worden voor verwarming van het schoollokaal. 'Er zal gedurende het aanstaande winterseizoen voor eene doelmatige verwarming der school zorg worden gedragen'. Er zijn meer positieve dingen te noemen over het onderwijs in Aagtekerke. Zo is op 22 februari 1828 een letterkast voor ƒ.22,- overgenomen van de gemeente Domburg. De letterkast van Prinsen bestond uit drie delen: Links de letterkast voor de klinkers en de klanken zoals au, ou, oe enz., rechts de kast voor de medeklinkers en in het midden was een zetraam waarop woorden konden worden gevormd. De leerlingen bezaten een individueel letterplankje, waarop ze woorden konden leggen. De letterkast kan gezien worden als een voorloper van het leesplankje en de klassikale leesplank voor de klas van Hoogeveen, beter bekend onder 'aap, noot, mies'. Ook wordt het schoollokaal, 88 ellen lang, 5,07 ellen breed en 2,95 ellen hoog, vergroot. Op 10 februari 1836 wordt besloten 'der westmuur van Utrechtschen steen te laten hermetselen en drie nieuwe schuiframen in te doen plaatsen'. Dit besluit wordt genomen door de kerkeraad; de school stond tegen de oostelijke gevel van de kerk. Evenals bij de benoeming van het schoolhoofd in 1828, is er ook nu geen precieze scheiding wat betreft de school tussen kerk en gemeente. De wet van 1857 In 1848 werd bij de grondwetswijziging de vrijheid van onderwijs vastgelegd en de autorisatiebepaling werd opgeheven. 'Het geven van onderwijs is vrij, het een en ander door de wet te regelen'. Deze grondwetswijziging maakte een nieuwe wet op het lager onderwijs noodzakelijk en dat gelukte eerst onder het Ministerie Van der Brugghen in 8

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1987 | | pagina 10