den bodem van het natte dok. De Hercules kwam er beter af. Trouwens voor een schip dat met zijn steven in de breede zijde van een vaartuig loopt zijn de conditiën altijd het gunstigst. De schade aan het voorschip, waardoor voor de Hercules gevaar van zinken zou kunnen ontstaan, bepaalde zich tot vóór het eerste waterdichte schot, dat vrij dicht achter den voorsteven is aangebracht. De inhoud van het voorste waterdichte compartiment is dan ook zoo klein, dat het voorschip slechts een geringen waterlast binnen kreeg. Hierdoor kwam de sleepboot niet in eene onnatuurlijke positie en werd het gevaar dat het waterdichte schot zou bezwijken vrij gering. De Schorpioen werd echter in de breede zijde getrof fen, zoodat met veel grond kan vermoed worden, dat een of meer dwarsscheepsche schotten zijn ontzet geraakt. Alsdan kan zelfs bij de beste verdeeling der waterdichte compartimenten het schip zooveel water binnen krijgen dat het eene onnatuurlijke positie gaat aannemen. Dit gevoegd bij den plaatselijken druk van een groote water massa binnen boord, maakt dat de kans op zinken zeer groot wordt. En dan nu de vraag: hoe zal de Schorpioen, een gewicht van meer dan 2200 ton, wor den gelicht? Het lek en de natuurlijke openingen van het schip zijn nu door de duikers zooveel gestopt, dat met behulp van eenige krachtige pompmachines zooveel water kan uitgepompt worden dat het schip voldoende drijvende kan gemaakt worden om in het droge dok te worden gehaald. Met twee locomobielpompen, die elk ongeveer 350 liter water per uur kunnen uitpompen, kon het water in het schip reeds op hetzelfde peil worden gehouden, en voor het geval dat tot leegpompen wordt overgegaan, ligt de Hercules op zijde van het gezonken vaartuig gereed. Dit schip bezit namelijk eene bizonder krachtige pompmachine, speciaal ingericht en altijd gereed om lekke vaartui gen te assisteeren; en met drie uitmuntende zuigbuizen, die thans in het voorschip der Schorpioen zijn gebracht, rekent men 750 liter per uur te kunnen uitpompen. Maar zooals het schip nu ligt gezonken zou het eenvoudig oppompen een onverantwoorde lijke onderneming zijn. De helling over bakboord is ongeveer 8° uit de loodlijn, waar door aan dien kant een gedeelte van het hurricane dek nog even onder is; in deze positie ligt het schip tegen een bankje of rug van modder, zoodat aan bakboordzijde 5 6 en aan stuurboordzijde 10 all meter diepte gevonden wordt. Begint men nu leeg te pom pen, dan zal, zoodra het schip begint te rijzen, het ook zijn steun tegen het bankje gaan verliezen, en kan men nagenoeg wiskunstig zeker aannemen, dat door den meerderen waterdruk aan bakboord de helling zal toenemen. Het is duidelijk, dat wanneer dan tegelijkertijd de geheele watermassa binnen in het schip al meer en meer aan één kant begint te staan, het schip groot gevaar loopt van op zijde te vallen. Ook al was nu het schip van boven geheel dicht, dan zouden toch op zulk een oogenblik de pompen niet kunnen doorwerken, en het schip weder beginnen te zinken; dan echter op zijde liggende, en met groote kans om in die positie langs de 4

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1987 | | pagina 6