Dijkje In die tijd had onder andere het bezanden van de weg tussen Koudekerke en Bigge kerke (thans prov. weg) plaats, die dus een zandweg werd. Een burgemeester diende eigenhandig een brief te kunnen schrijven aan de Heer Gouverneur. En dat was nogal wat in een tijd dat er vooral op het platteland nog weinig aan de schrijfkunst gedaan werd. Sommigen konden niet eens hun hand tekening plaatsen, laat staan een brief schrijven aan een hoge autoriteit. Burgemeester Caljouw kon dat blijkbaar wel, want in een persoonlijke brief gericht aan de Gouver neur verontschuldigde hij zich over het geringe bedrag dat een collecte opgebracht had. De collecte als onderdeel van een landelijke inzameling ten behoeve van rampslachtof fers in Oost-Europa, had slechts 6 8 gulden opgebracht. Als we evenwel bedenken dat het collectezakje voornamelijk gevuld werd met centen van de arbeiders en misschien nog wat dubbeltjes of kwartjes van de boeren of neringdoenden, dan was de opbrengst nog niet ronduit slecht te noemen. Had men eenmaal zo'n baantje, als burgemeester, dan had men het voor het leven. Het is te begrijpen dat niet iedereen vitaal genoeg was om tot het laatst van zijn leven nog goed te kunnen functioneren. Ook met Caljouw, ging het na z'n 70ste jaar niet zoo goed meer. Wielemaker schrijft van hem: 'Burgemeester Caljouw raakte oud en geheel onbekwaam om zijn ambt waar te nemen'. En wat nog erger was: 'Caljouw is op zijn ouden dag geheel verarmd en heeft misschien daardoor zijn verstandelijke vermogens verloren, zodat men den beklagenswaardigen grijsaard niet zelden op een wilgentronk zag staan, bezig een 'preek' te houden. Daar deze toestand jarenlang voortduurde liet de gouverneur van Zeeland er op aandringen, dat hij zijn ontslag zou aanvragen.' Eindelijk, toen men hem verzekerd had, dat hij zijn inkomen, ten bedrage van vijftig gulden, 't welk hij niet missen kon, toch zou blijven genieten, ging hij daartoe over en verkreeg het, 18 Maart 1836. Hij bewoonde de hofstede, thans toebehorende aan Izaak Schout en droeg nog den oud-vaderlijken steek (een langwerpige muts met lange punten), naar mij een thans overleden grijsaard verhaalde, die den ouden schout Caljouw nog wel gekend had. Zijn opvolger, als Burgemeester, gelijk de titel sedert 1825 luidde, was: Klaas Houterman, benoemd 20 Februari 1837'. Caljouw heeft overigens niet lang meer van zijn pensioen(tje) kunnen 'genieten' daar hij al in 1837 is overleden. Al met al had hij toch nog een behoorlijke staat van dienst, daar hij alles bij elkaar circa dertig jaar zijn krachten aan de gemeenschap gegeven heeft. Bronnen: Voormalig gem. archief Biggekerke, ingekomen stukken; Wielemaker, historie van Biggekerke, pag. 34, 136. Toen het boekje van Gabriëlse over Westkapelle ('t Oude Westkappelse leefpatroon; een terugblik) was verschenen, heb ik het direct gekocht en uitgeleend aan een bejaard Westkappels echtpaar. En omdat ze de Schrift al uit hadden las hij iedere middag na den eten een stikje voor. Na een maand vroeg ik om hun mening. Die was niet gunstig: 'Aolles da t'en schrieft, wiste men a, da spreekt! Men 'ebbe 't zelf aol nog 'ewete. En dan die prentjes van aol die Westkappelaers!' Die mensen kenden ze allemaal al, dus dat had voor hen niet gehoeven. 32

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1987 | | pagina 34