Als mor%e lieden kuys worden, fofchue- renfè de panne van achteren. seerde de dienstboden zichzelf in momenten van zwakte, als volgt toe te spreken: 'God is alomtegenwoordig, Hij ziet, Hij kent mij; Hij kent mijne gedachten eer zij nog geboren zijn. Zoude ik in de tegenwoordigheid van mijne tijdelijke Heeren en Vrouwen mij wel durven verstouten, om hun wetten te overtreden, opzettelijk mij tegen hen te bezondigen? en zoude ik dit dan durven doen tegen het Wezen aller Wezens, tegen hem? Een werkgever moest de schade aan een gedupeerde vergoeden, die een dienstbode ver oorzaakt had. Zo werd bijvoorbeeld in een verordening van een Zeeuwse stad bepaald 'dat het weggooien van nog gloeiende as, een overtreding, waaraan dienstmeiden zich wel eens schuldig maakten, verboden was', of 'in verband met de hygiene het in de stad 9

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1987 | | pagina 11