deze zijn toekomstige aanstelling als bewindhebber der Oostindische Com
pagnie aankondigde.
Wat hadden die mannen van Alexander de Munck toch tegen hem? Was het
dan een schande om je ambities te verwezenlijken? Dat dit ten koste van
anderen ging interesseerde hem niet; zijn voorganger Johan Boreel zou ook
wel de nodige achtergrondhandelingen verricht hebben om een dergelijke hoge
status te bereiken.
Met gebalde vuist wierp hij nog één blik op de slotgracht, draaide zich om en
nam plaats bij de haard.
Op zijn bellen verscheen een lange bleke man, die als zijn rentmeester fun
geerde. Hij had het overigens aan zijn ijver en blindelingse gehoorzaamheid te
danken dat hij nog niet, zoals vele anderen, ontslagen was.
'Martinus, maak de koets gereed. Ik moet dringend enige zaken afhandelen in
Middelburg en ik wil voor donker terug zijn'.
'Tot uw dienst, heer. Over een half uur sta ik aan de poort'. Een met een lichte
buiging verliet hij het vertrek.
Van Reygersbergh stond op en liep gehaast naar de oostelijke toren. Hij stak
een toorts aan en liep de trap af naar de kelder. Bij het flakkerende licht werd
een man zichtbaar. Zijn handen en voeten waren met kettingen vastgeketend
aan een paar stevige metalen ringen aan de muur.
Bij het geluid van de voetstappen richtte de man zich op, maar toen hij de
kasteelheer herkende, liet hij zich teleurgesteld weer op de grond zakken.
'Ik heb u echt alles verteld', jammerde de man, 'verder weet ik niks. Seigneur
Huygens vertelde mij nooit over zijn opdrachten en
'Zwijg hond, en luister! Als huisknecht moet jij weten door welke ingang je
omstreeks dit tijdstip het best ongezien naar binnen kunt gaan. Zeg op, waar
moet ik naar binnen?'
Met de martelkamers in het vooruitzicht zei de man hakkelend; 'De tuindeur,
u moet de tuindeur nemen. Die is te bereiken via de dienstingang. Ik denk dat
iedereen nu aan het eten is. Dus als u de gang doorloopt, de tuin in, zal
niemand u zien. Als u dan linksaf slaat, bereikt u via de tuindeur de kamer van
mijn heer
Overmand door schaamte over het verraad van zijn heer en door angst voor de
martelkamers begaf zijn stem het een ogenblik.
Maar Van Reygersbergh wist al genoeg. Met een voldane grijns stommelde hij
weer naar boven en sloeg de deur met een klap dicht.
Terug op zijn kamer was hij enkele minuten ingespannen bezig met een paar
vreemd ruikende poeders.
'Jan den Italiaander' noemden ze hem. Nou, hij zou ze eens wat laten zien!
Met wat poeder in een leren zakje om zijn hals begaf hij zich naar de poort. De
koets stond al op hem te wachten. In een stevig tempo werd hij naar
Middelburg gereden. Hij liet zich afzetten op de markt en liep van daaruit
onopvallend naar het huis van Pieter Huygens.
De Munck en zijn medestanders moesten er maar eens rekening mee houden
dat niemand hem ongestraft iets in de weg kon leggen.
Door de nauwkeurige aanwijzingen van de gevangen huisknecht bereikte hij
gemakkelijk de werkkamer van Huygens.
Met een snelle blik om zich heen verzekerde hij zich ervan dat niemand hem
opgemerkt had. Voorzichtig opende hij de tuindeur en trad op zijn tenen
binnen.
Heel stil maakte hij het leren zakje open en strooide wat van het poeder in de
karaf met water, die op het bureau stond. Daarna ging hij de kamer uit, sloot
20