Terzelfde tijd kreeg de Nederlandse verzetsman de heer P. Kloosterman uit
Nisse opdracht om naar de Britse commandopost in Nieuwdorp te komen. Hij
was evenals de generaal tot de conclusie gekomen dat een aanval op de Duitse
stellingen via de Sloedam geen enkele zin had. De heer Kloosterman gaf op die
commandopost door, dat er in het Sloe een doorwaadbare plaats was, die liep
van het Haventje Zuid-Kraayert naar de schaapsherdershut in het Sloe-
gebied en vandaar naar de Hofstede Bijleveld in de Bijleveldpolder. Hij wist
dit via de veldwachter van Arnemuiden van een arbeider van de Rijkswater
staat die op de slikken werkte. Die man vertelde de heer Kloosterman de route
en deze tekende hem op een kaart aan.
Van twee kanten kwam dus de informatie over een doorwaadbare plaats bij
het commando in Nieuwdorp terecht, n.I. van de heer Kloosterman én van
generaal Hakewill Smith, die echter nog geen kennis had kunnen nemen van
het bericht van de Nederlandse verzetsman.
Het is zelfs mogelijk, dat het bericht nog van een derde kant kwam. Wat was
n.I. het geval? De heren De Nooijer en J. de Rijke moesten als gedemobili
seerde militairen op zeker moment tijdens de bezetting weer 'in dienst komen'
teneinde te worden afgevoerd in krijgsgevangenschap. Beide uit Arnemuiden
afkomstige beroepsmilitairen vertikten dat en doken onder in de Bijleveldpol
der en de Oud-Nieuwlandpolder en zwierven daar enkele jaren rond. Beiden
kenden, mag men aannemen, de omgeving op hun duimpje, ook de slikken in
het Sloe. In september 1944 zagen zij kans om 'vermomd als boer' via de
Sloedam - waar toen een bijzonder strenge controle gehouden werd op
iedereen die daarover kwam - naar Zuid-Beveland te gaan. Zij hebben zich bij
de geallieerde strijdmacht gemeld. J. de Rijke is met de eerste groep Schotten
die in de Bijleveldpolder vanuit de Zuid-Kraayert landden, meegegaan en heeft
aan de strijd deelgenomen. Het is ons inziens daarom beslist niet lichtvaardig
om te veronderstellen dat ook hij de Britse commandopost in Nieuwdorp
omtrent de doorwaadbare plaats in het Sloe heeft ingelicht.
In de nacht van 1 op 2 november gaan twee genisten van de 52nd Lowland
Division op weg om de gevonden route te verkennen. Het Sloe is ter plaatse
ongeveer 1500 meter breed en wordt doorsneden door kreken. Vóór de kust
van Zuid-Beveland ligt een brede kreek. Bij vloed staat het Sloe praktisch vol
water, zodat, als een oversteek mogelijk is, dit moet gebeuren in de tijd dat de
slikken nog droog zijn. De genisten verkennen de route tot vlak onder de
Walcherse kust en keren dan terug met de mededeling, dat de route inderdaad
gevonden is, maar dat deze erg smal is, zo smal zelfs dat twee mensen elkaar
nauwelijks kunnen passeren. Besloten wordt om de volgende nacht over te
steken, gedeeltelijk met behulp van stormboten, gedeeltelijk te voet.
Eén der genisten, de luitenant F. Turner, gaat voor de tweede keer naar de
overkant om samen met twee andere genisten de route te markeren met wit
band. Tegelijkertijd wordt het haventje van mijnen gezuiverd. Omdat de tijd
dringt, beginnen om half vier in de ochtend van 3 november onderdelen van
het 6e Bataljon Cameronians (Scottish Rifles) aan de gevaarlijke tocht over
slikken en kreken, vol verraderlijke mijnen. Elke afwijking van de aangegeven
route kan de dood betekenen. Er zijn dan ook in de loop van deze operatie
verschillende militairen, die van de route afraakten, verdronken.
De vijand wordt volkomen verrast. Vóór het eerste slachtoffer aan Schotse
zijde valt, zijn al zo'n zestig krijgsgevangenen gemaakt.
Al spoedig wordt het erg druk in het Sloe. Materiaal en manschappen worden
van Zuid-Beveland naar Walcheren gebracht, terwijl krijgsgevangenen en
28