Y eleze
De Veldnamen van Biggekerke en Zoutelande
De verschijning van het derde deel in de veldnamen-serie van onze Kring stemt
tot grote vreugde. Het is de veldwerkers A. Janse en J. de Witte gelukt een aan
zienlijk aantal namen te verzamelen en deze zijn door M. Kooiman deskundig
becommentarieerd
Technisch gezien is dit deel beter dan zijn voorgangers: bij het bestuderen heb
je nu niet meer last van een nietje (zoals bij Ritthem) of van een zich spontaan
ontwikkelend losbladig systeem (zoals bij Koudekerke).
Ook de onmisbare kaart is weer aanwezig, zoals ook al bij het tweede deel,
hetgeen een sterke verbetering was in vergelijking met het eerste deel over
Ritthem. Desondanks bevat Ritthem nog steeds één groot pluspunt: de per
kadastrale sectie geordende en genummerde namenlijst. Met behulp van een
dergelijke lijst kan men de namen snel en exact lokaliseren. De nummering
dient uiteraard ook op de kaart te worden aangebracht. De veldnamen-deel
tjes worden immers, terecht, beschouwd als basisstudies. De namen worden
geïnventariseerd vóórdat ze definitief 'uitsterven', en latere onderzoekers
kunnen hiermee aan de slag. Een per sectie geordende lijst maakt het materiaal
aanzienlijk gebruikers-vriendelijker en toegankelijker.
De tekst van Kooiman over de veldnamen van de 'zandvreters' en de 'spek-
buken' heb ik met genoegen gelezen. Veel op het eerste gezicht ondoorzichtige
namen worden verklaard en een aantal duistere namen (b.v. Luchtop, Bosse
Rol, 't Staetsstikje) prikkelen tot nader onderzoek. Bij zijn pogingen om de
namen te verklaren is hij voorzichtig en verantwoord te werk gegaan. Van
belang daarbij zal zijn dat hij de bewerking van het materiaal ook heeft mogen
benutten als onderdeel van zijn universitaire bijvakstudie toponymie en neder
zettingsgeschiedenis. De deskundige begeleiding proef je op vele plaatsen, al
blijft de relatie tussen die tekst en deze duister.
Onzekere verklaringen worden nadrukkelijk als onzeker betiteld, en zo hoort
het ook. Last van fronsende wenkbrauwen kreeg ik dan ook nauwelijks, al zou
ik b.v. bij woorden met 'pape' allereerst aan een persoonsnaam willen denken
(p. 33 en 91).
Belangrijk vond ik de conclusie dat veel namen relatief jong zijn. Een relatie
met de door Tack verzamelde 16e-eeuwse namen kon slechts in enkele gevallen
gelegd worden. Veel aan persoonsnamen ontleende veldnamen blijken te
dateren uit de 19e en 20e eeuw. Voordat er met behulp van veldnamen iets
verantwoords gezegd kan worden over b.v. het grondgebruik in de 18e eeuw of
in de late middeleeuwen, dienen er nog heel wat gegevens verzameld te
worden.
De tekst bevat overigens een teveel aan zetfouten. Vaak zijn deze niet zo
ernstig - al blijven ze storend - maar ik hoop wel dat de namenlijst foutloos is
overgekomen. De functie als basisstudie is daarmee immers in het geding. Eén
fout moet toch wel genoemd worden: op p. 28 wordt gesteld dat Eede een
'hypocriete' vorm van de waternaam Ee is. Bedoeld is hier een 'hypercorrecte'
vorm, en verwezen moet worden naar Schönfeld, Waternamen, p. 141 (i.p.v.
p. 140).
Dit neemt niet weg dat de veldnamencommissie na vier jaar noeste arbeid
gelukgewenst kan worden met deze publicatie. In de inleiding geeft De Klerk
30