eenmaal voorgekomen dat hij pas in Kaapstad aan de wal werd gezet. Intussen zat zijn vrouw zonder inkomsten. Bij de Compagnie vraagt zij om het loodsgeld dat haar man toekomt, maar men wil haar slechts de helft van het bedrag uitbetalen. Sara Johanna doet in trots niet voor haar man onder en zij weigert het voorschot te aanvaarden. 'Mijn man is nooit een halve loods geweest, ik zal me wel behelpen'. Aan boord van de 'Mentor', ook een schip van de V.O.C., vaart Frans huis waarts. Bij het aanlopen van St. Helena wordt het schip door de Engelsen aangehouden en de opvarenden als krijgsgevangenen naar Engeland vervoerd. Het is 1795 en omwenteling in het vaderland heeft de Republiek aan de zijde van Frankrijk gebracht. Frans Naerebout is aan de Engelse Kanaalkust goed bekend en een Britse Rear-Admiral biedt hem 200 als Frans zijn eskader naar Texel wil loodsen. Naerebout weigert. De overlevering verhaalt dat hij gezegd zou hebben: 'Dank u, mijnheer; maar dien ik u, dan moet ik u getrouw dienen. Dien ik u getrouw, dan ben ik een schelm jegens mijn vaderland. Dien ik u niet getrouw, dan ben ik een schelm jegens u'. Later ontsnapt hij op een Hamburger en brengt het schip het Goereese Gat binnen. Tijdens de Franse tijd blokkeert de Engelse vloot onze kust en de V.O.C. wordt in 1795 opgeheven. Zeer sporadisch komt nog loodswerk voor. Zo maakt Frans zich nog eenmaal verdienstelijk door een Hollands flottielje onder vice-admiraal Verhuell en in het zicht van de Engelse vloot, langs de Vlaamse banken naar Boulogne te loodsen. Maar verder tracht hij in het onderhoud van zijn gezin te voorzien met de gar nalenvisserij. Als hij een opdracht krijgt de betonning in het zeegat op te nemen om een onverhoedse aanval van de Britten te bemoeilijken, krijgt hij een ongeval dat hem voor zijn verdere leven ongeschikt maakt het varens- beroep uit te oefenen. In 1808 wordt hij lantaarnopsteker aan de mond van de Zandkreek voor 300,per jaar, maar vier jaar later wordt hij in Goes aangesteld tot haven en sasmeester. Als een jaar later het Sas verzakt en onbruikbaar wordt, verliest hij zijn wedde van 500,per jaar. Weer leidt hij het armoedige bestaan van lantaarnopsteker aan de Zandkreek. Hij woont in een schamele hut op de zeedijk. Zijn gezondheid gaat achteruit en de dagelijkse zorg voor het baken valt hem te zwaar. Zijn levensgezelling, die hem ruim veertig jaar terzijde heeft gestaan, ontvalt hem. Als na een omwenteling de Fransen zijn verdreven, herleeft het nationale bewustzijn en ook de vroegere daden van Frans Naerebout herrijzen uit de vergetelheid. Van admiraal Van Kinsbergen, de held van de Doggersbank, krijgt hij 100 gulden uitgereikt. In 1817 benoemt Koning Willem I hem tot Broeder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Mogelijk vinden de autori teiten dat een invalide lantaarnopsteker en deze Orde niet met elkaar in over eenstemming zijn te brengen. Men herinnert zich gelukkig dat hij door om standigheden buiten zijn schuld het beroep van haven- en sasmeester niet kon uitoefenen. Zo wordt de onderscheiding verleend aan de 'haven- en sasmeester Frans Naerebout'. Ze stellen hem daarbij een achterstallig salaris van drie jaar in het vooruit zicht. Slechts korte tijd mocht Frans Naerebout van deze late waardering 24

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1984 | | pagina 30